Er tekenen zich drie belangrijke stappen in de strijd voor gelijk loon in België af: het verdrag van Rome (1957) - de staking in Herstal (1966) - de zaak Gabrielle Defrenne (1968).
Op 25 maart 1957 ondertekenen zes Europese landen waaronder België, het Verdrag van Rome. De EEG is een feit. Een onderdeel van het Verdrag is artikel 119 waarin bepaald wordt dat “iedere lidstaat er zorg voor draagt dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast.” Door het Verdrag te ondertekenen, verbindt België zich ertoe dit principe toe te passen vanaf januari 1962. De uiteindelijke uitvoering laat echter veel te wensen over: halfweg de jaren ’60 is er nog weinig of niets gerealiseerd.
Een eerste protest op het niet naleven van het principe “gelijk loon voor gelijk werk” manifesteert zich in 1966 bij de wapenfabriek FN-Herstal waar de vrouwelijke werknemers massaal in staking gaan. De staking begint op 16 februari 1966 en wordt één van de grootste acties uit de Belgische sociale geschiedenis. ‘Groot’ niet alleen door haar omvang – 3.800 arbeidsters leggen die dag het werk neer voor een staking die 12 weken zal duren - maar ook door haar symboolfunctie op zowel feministisch als sociaal vlak.
De arbeidsters pikken het niet langer dat ze veel minder betaald worden dan hun mannelijke collega's. Voor hun strijd baseren ze zich op artikel nr. 119 van het Verdrag van Rome over gelijk loon voor gelijk werk. De machine-arbeidsters van FN, ‘femmes-machines’ genoemd, werken in abominabele omstandigheden. Verouderde machines en slechte hygiënische omstandigheden dragen bij tot het vuile en ongezonde werk. Hoewel van kop tot teen besmeurd met olie en vuil, zijn er op het fabrieksterrein niet voldoende wasmogelijkheden aanwezig. Warm water ontbreekt volledig. Ondanks het feit dat ze een soort ingangsexamen moeten afleggen en ze een gespecialiseerde kennis van de machines verwerven, blijft hun loon lager liggen dan dat van de minst gekwalificeerde mannelijke arbeider.
In 1965 verdienen vrouwen bij FN gemiddeld 25% minder dan hun mannelijke collega’s. De voornaamste reden voor de staking ligt dan ook in het feit dat vrouwen erkend willen worden als gespecialiseerde arbeidsters en bijgevolg ook als dusdanig verloond willen worden: ze eisen een herwaardering van hun functie, gelijk loon voor gelijkwaardig werk. Helaas, ondanks protest en argumentering wordt er niet geluisterd.
In 1966 is de maat vol. Op 16 februari leggen de vrouwen het werk neer. Zonder syndicale steun, zonder overleg of zonder stakingsaanzegging beginnen ze aan hun wilde actie. Hun eis: vijf frank per uur loonopslag. De staking wordt massaal opgevolgd en kan al vlug op heel wat solidariteit rekenen, zowel van binnen als van buiten het bedrijf. Arbeidsters van andere bedrijven als ACEC en Schreder beginnen aan een solidariteitsstaking. Ook de mannelijke werknemers zijn solidair en ondertekenen een steunpetitie. Door de staking van de femmes-machines en hun noodzakelijke arbeid ligt overigens een groot deel van de productie stil en worden vele mannen noodgedwongen werkloos. Op een grote manifestatie op 25 april in Luik zijn delegaties aanwezig uit Frankrijk en Nederland. Een informeel comité van arbeidsters en een later door de vakbonden opgericht stakingscomité coördineerden de acties.
Op 5 mei 1966, na twaalf weken staking en na interpellatie in het Belgische en Europese parlement, wordt er een oplossing gevonden. Werkneemsters en directie van FN-Herstal aanvaardden het voorstel een onmiddellijke loonsverhoging toe te kennen van 2 frank per uur, met een extra opslag van 0.75 frank op 1 januari 1967.
De impact van de staking is groot. Nooit eerder heeft een actie van vrouwen, ontstaan vanuit een vrouweneis, een zodanige solidariteit en weerklank teweeg gebracht. De vakbonden beseffen dat er in het vervolg rekening moet worden gehouden met de vrouwen. Niet alleen wordt de eis van gelijke beloning eindelijk op de agenda geplaatst, ook de vrouwen zelf worden zich meer bewust van het belang van een syndicale deelname. ‘Gelijk loon voor gelijk werk’ wordt in de wetgeving opgenomen.
Ook voor de geschiedenis van het feminisme is de staking bij FN een erg belangrijke gebeurtenis. Het Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk Werk dat ten tijde van de staking ontstaat, verenigt intellectuele vrouwen van verschillende gezinnen. Dit pluralistische comité verbindt in de jaren '60, nog voor het uitbreken van de tweede feministische golf, het debat over de positie van de vrouw aan sociale, economische, juridische en politieke factoren. Het comité zal actief blijven tot in 1977.
In 1968 laait de discussie rond gelijk loon opnieuw op. Op 16 februari 1968 wordt Gabrielle Defrenne, stewardess bij Sabena, verplicht op non-actief gezet omdat ze 40 jaar wordt. Artikel 5 van haar arbeidscontract bepaalt immers dat vrouwen na hun veertigste verjaardag geen deel meer kunnen uitmaken van de crew. In de contracten van mannelijk boordpersoneel is helemaal geen sprake van een dergelijke passage. Uiteraard heeft dit nadelige gevolgen voor het pensioen. Gabrielle Defrenne begint daarop een juridische kruistocht om gelijke behandeling te eisen met artikel 119 als uitgangspunt. Haar claims eindigen telkens voor het Europees Gerechtshof in Luxemburg.
Het Europees Gerechtshof doet in totaal drie uitspraken. Een eerste verzoek van Defrenne om eenzelfde pensioen te krijgen als haar mannelijke collega’s wordt afgewezen (‘Defrenne I’). Ook de derde zaak, over de verschillende arbeidsvoorwaarden waardoor vrouwen gedwongen worden vroeger op pensioen te gaan dan mannen, wordt afgewezen (‘Defrenne III’). Noch de pensioenuitkeringen, noch de arbeidsvoorwaarden, vallen volgens het Hof onder artikel 119 en het principe ‘gelijk loon voor gelijk werk’. Positief is echter de uitspraak in de zaak ‘Defrenne II’. Hierin oordeelt het Europees Gerechtshof dat de zes oorspronkelijke lidstaten, door ondertekening van het verdrag en dus van het artikel 119, uitdrukkelijk de plicht hebben hun onderdanen te beschermen tegen discriminaties die voortvloeien uit de nationale wetgeving of uit cao’s. Artikel 119 kan dus ook gebruikt worden in de nationale rechtbanken bij het oordelen over verzoeken tot gelijke verloning. Als een gevolg hiervan wordt Sabena, dat pas in 1966 de gelijke beloning tussen mannen en vrouwen invoert, verplicht om Gabrielle Defrenne voor de periode 1962 – 1966 hetzelfde loon uit te betalen als de stewards en dus het verschil bij te passen.
De zaak-Defrenne heeft een enorme impact. Onmiddellijk na de juridische uitspraak, neemt de Europese Commissie concrete stappen op weg naar een meer gelijke behandeling van mannen en vrouwen. In 1975 komt er bijvoorbeeld een richtlijn i.v.m. de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers (75/115), in 1976 gevolgd door een richtlijn i.v.m. de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleiding, promotiekansen en arbeidsvoorwaarden (76/207/EEG). Eveneens een gevolg van de zaak-Defrenne is richtlijn 78/7 waarin de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid wordt aangepakt. Naast deze richtlijnen die vooral nuttig zijn om de wettelijke gelijkheid te realiseren, worden er ook de nodige actieprogramma’s uitgestippeld. Vanaf 1982 wordt bijvoorbeeld extra aandacht besteed aan de financiële ondersteuning van kindercrèches en het aanbieden van opleidingen voor die beroepen waar vrouwen ondervertegenwoordigd bleken te zijn.
De zaak-Defrenne is, net als de vrouwenstaking bij FN-Herstal, een kwestie die de louter Belgische context ver overschreed. Beide gebeurtenissen dragen er op belangrijke wijze toe bij dat de gelijke beloning van mannen en vrouwen daadwerkelijk werd aangepakt én juridisch werd gewaarborgd in België, maar ook op Europees vlak.