Katholieke journalist, filmcritica en auteur van tal van columns, essays en romans waarin ze de vernieuwing van het christendom bepleit en haar progressieve visie op het huwelijk en seksualiteit deelt
Maria Rosseels is een sociaal geëngageerde en vooruitstrevende journalist en auteur van katholieke stempel. Als journalist en critica in de jaren veertig, vijftig, zestig, beoefent ze een voor die tijd typisch mannenberoep. Ondanks tegenstand van het conservatief-christelijke establishment volhardt ze in haar eigenzinnige maatschappijkritiek. Zo strijdt ze in haar teksten voor de ontvoogding de vrouw en ruimt ze al schrijvende baan voor de tweede feministische golf. Hoewel Rosseels haar leven lang ongetrouwd en kinderloos blijft, houdt dat haar niet tegen om te pleiten voor een modernere opvatting van het huwelijk en van seksualiteit. Om al deze redenen is Rosseels een literair en feministisch icoon in Vlaanderen te noemen!
Maria Rosseels wordt als oudste van drie kinderen - na haar kwam nog een broer en een zus - geboren op 23 oktober 1916 in Borgerhout. Wanneer ze zeven jaar is, begint ze al met schrijven. Na een verhuis komt ze in Oostmalle op de schoolbanken terecht. Het secundair vervolmaakt ze op het Instituut van het Heilig Graf in Turnhout. In 1931 en 1933 verhuizen de Rosseels opnieuw, eerst naar Essen en dan naar Kalmthout. Vanaf 1934 volgt Rosseels onderwijs in Antwerpen, eerst in “confectie” en tegelijkertijd een algemeen literair-filosofische vorming aan de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen. In 1938 krijgt ze het diploma van regentes “snit en naad”. Omdat een universitaire opleiding in die tijd nog voor mannen is weggelegd, doet ze jarenlang aan zelfstudie.
De eerste jobs van Rosseels variëren: ze geeft les, werkt tijdens de Tweede Wereldoorlog op de studiedienst van het Ministerie van Arbeid in Brussel en ze is ook even redactiesecretaris bij De Pijl, de uitgeverij verbonden aan het Vlaams Verbond van Katholieke Scouts. Meer en meer wordt ze aangetrokken tot de journalistiek. Vanaf 1937 werkt ze mee aan het katholieke dagblad De Courant. In 1947 wordt ze redacteur bij Het Nieuwsblad en later filmrecensent bij De Standaard. Mettertijd zal ze er ook de populaire rubrieken De Standaard der Jeugd en Voor de Vrouw gaan schrijven.
In 1947 debuteert ze onder het pseudoniem Emma Vervliet - de naam van haar moeder - met het jeugdboek Sterren in de poolnacht, een kinderboek. Ook voor de jeugd schrijft ze wekelijkse, fictieve dagboek voor De Standaard genaamd het Spieghelken. Met deze gefingeerde dagboekfragmenten van een zich ontplooiend, monter meisje genaamd “Spieghelken” wil Rosseels voornamelijk jonge, vrouwelijke lezers bereiken. De fragmenten worden gebundeld in Spieghelken (1952) en Nieuw dagboek van Spieghelken (1953).
Op 18 maart van het jaar 2005 overlijdt Maria Rosseels.
Rosseels is actief pleitbezorger van de emancipatie van de vrouw in het conservatieve Vlaanderen van de jaren vijftig en zestig. Ze is een van de eerste Vlaamse auteurs die publiekelijk de eeuwenlange onderdrukking van de vrouw aanklaagt en heeft daarmee een cruciale rol vertolkt in aanloop naar de tweede feministische golf.
In 1957 schrijft ze het essay met de schertsende titel Het woord te voeren past den man, waarin ze de historische vrouwenhaat in het Westen - van Griekse filosofen over christelijke kerkvaders tot wereldlijke machthebbers - etaleert.
Ze veroorzaakt deining met een brievenrubriek op wat toen nog de “vrouwenpagina” van de krant is. Hoewel ze ongetrouwd en kinderloos is, krijgt Rosseels veel vragen over seks en huwelijksproblemen. Dit noopt haar tot het schrijven van de reeks artikelen Voorlichting gevraagd, waarin ze ondanks haar gebrek aan ervaring een hedendaags begrip van het huwelijk verdedigt. Hoewel nog steeds katholiek van klank, zijn deze artikelen uitdagend genoeg om bij de bisschop op het matje geroepen te worden. In 1960 publiceert ze Moderne nonnen gevraagd, een reeks teksten over de rigiditeit en ouderwetse aard van de vrouwenkloosters. De serie wordt echter stopgezet na een schriftelijk protest van een kardinaal aan De Standaard, waarin deze de auteur beticht van een “aanmatigende lichtzinnigheid, gepaard met een klaarblijkelijke onbevoegdheid. Soortgelijke artikelen passen niet in een uitgesproken katholiek blad als het uwe”.
In de jaren zestig zal zij ook, in opdracht van De Standaard, verslagen publiceren van haar reizen naar Azië, die ze samen met Willy Vandersteen onderneemt. Rosseels geeft achteraf te kennen dat deze reizen haar visie op het christendom ingrijpend veranderd hebben.
Het oeuvre van Rosseels is diep doordrongen van het katholicisme, maar schrikt er niet van weg om kritiek te leveren op het instituut en propageert haar visie op vernieuwing met meedogenloze eerlijkheid.
In het midden van de vorige eeuw is de “katholieke probleemroman” een heus subgenre in de Vlaamse literatuur, waarin Rosseels excelleert. Op openhartige wijze kaart zij de problemen van de toenmalige, “moderne” christenen aan: ze verbeeldt de twijfel werd uitgebeeld van jonge intellectuelen uit het katholieke Vlaanderen.
Rosseels trapt haar reeks probleemromans af met het drieluik Elisabeth (1953), Ic segh adieu (1954) en Het derde land (1954). In 1957 stelt ze een alternatief voor de rijke, op macht beluste Kerk en pleit ze voor een alternatieve basisbeweging in Ik was een kristen. Na de controverse rond Voorlichting gevraagd en Moderne nonnen gevraagd dient zij de katholieke kerk van antwoord met haar literair hoogtepunt Dood van een non (1961), dat in 2002, drie jaar voor haar dood, nog een herdruk krijgt. Het boek is erg populair bij vernieuwingsgezinde gelovigen, in een tijd waarin de ontkerkelijking en de vernieuwende jaren zestig zich aandienen. Het is een filosofisch verhaal dat peilt naar de oorzaak en het nu van het lijden in het christendom, iets dat in die tijd nog niet helemaal doorgrond wordt. Het wordt met prijzen bekroond, vertaald in verschillende talen en in 1975 zelfs verfilmd.
Aan het tijdschrift Humo zal ze over haar schrijven vertellen: “Schrijven, dat was altijd eerst en vooral iets voor mezelf. Een poging om klaar te komen met problemen, inzicht zoeken. Nooit heb ik ernaar gestreefd om het nog mooi te laten klinken ook. Wat ik wilde zeggen vond ik belangrijker dan de manier waarop dat werd gezegd”.
Als een van de eersten in Vlaanderen waagt Maria Rosseels zich aan het recenseren van films. In 1966 verschijnt de bundeling Liefde is een zeldzaam kruid. Onze tijd in de spiegel van de film. Ze bespreekt er zowel het Italiaanse neorealisme, als de Nouvelle vague, de nieuwe Britse cinema, als de dood van Marilyn Monroe. Ze zal meer dan veertig jaar, tot na haar pensionering, over film schrijven.
Maria Rosseels staat aan de wieg van de filmkritiek in Vlaanderen.
Filmcriticus Lukas De Vos zegt over haar: “zonder Maria Rosseels geen Rik Torfs, geen Godfried Danneels, geen Etienne Vermeersch, geen Jan de Volder.”
Het Nieuw dagboek van Spieghelke (1953) wordt door de provincie Antwerpen bekroond als beste jeugdboek uit de periode 1953-1955.
In 1959 krijgt ze de Prijs van de Vlaamse Pers voor Oosterse cocktail (1959).
Tussen 1960 en 1965 ontvangt ze de Prijs van de Vlaamse lezer, de Literatuurprijs van Hilvarenbeek (1964), de Prijs van de Provincie Antwerpen (1965) en de Prijs van de Vlaamse Letterkundigen voor De dood van een non. In 1967 krijgt ze de prijs Dirk Martens van de stad Aalst toegekend voor Gesprekken met gelovigen en ongelovigen (1969).
Voor haar roman Wacht niet op de morgen (1969) ontvangt Rosseels de prijs van de Scriptores Catholici én de Prijs voor verhalend proza van de provincie Antwerpen in 1970.
In 1979 krijgt ze de prijs voor letterkunde van de Vlaamse provincies 1978 voor haar verzameld werk.
In 1981 ontvangt Maria Rosseels een eredoctoraat van de KU Leuven voor haar rol als katholiek journalist en auteur, dit gaat gepaard met een uitgave van haar verzameld proza.
In 1983 wordt ze erelid van de van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.
Als eerste vrouw krijgt ze in 1984 de Driejaarlijkse Oeuvreprijs van de Vlaamse Gemeenschap (vroeger de Staatsprijs) voor haar gehele loopbaan. Het gerucht gaat dat ze de integrale geldsom die met deze prijs gepaard gaat, 300.000 Belgische frank spendeert aan een omheining voor haar tuin, zodat de hond meer leefruimte heeft. Dat jaar wordt ze ook ereburger van Kalmthout, samen met Jet Jorssen en Willy Vandersteen.
In 1988 wordt ze in de adelstand tot barones verheven. Haar wapenschild luidt “In mijn eind is mijn begin”.