Winifred Curran
Gender and Gentrification
New York & Londen: Routledge, 2019. 122 p.
gender / arbeid / stadsstudies / steden / veiligheid / wonen / zorgarbeid / holebi
RoSa-ex.nr.: FI d/67
In Gender and Gentrification onderzoekt Winifred Curran, professor geografie en duurzame stedelijke ontwikkeling aan DePaul University in Chigaco, de impact die gentrificatie heeft op heersende, vaak stereotiepe, gendernormen. De auteur vertrekt vanuit de vaststelling dat stadsplanning in veel gevallen gebeurt door (witte, oudere) mannen en met (witte) mannelijke bewoners en gebruikers voor ogen. Doorgaans is er sprake van een gebrek aan genderbewustzijn. Bovendien stelt de auteur weinig tot geen evolutie vastopvlak van het uitdagen van normen inzake stadsplanning, en zelfs dat vooroordelen worden gereproduceerd. Zelfs wanneer stadsplanners beogen ‘meer kansen voor vrouwen te genereren’, blijven bepaalde stereotiepe gendernormen gereproduceerd.
“This book explores how gentrification often reinforces traditional gender roles and spatial constructions during the process of reshaping the labour, housing, commercial and policy landscapes of the city.”
In haar boek gaat Curran niet enkel na wat de negatieve effecten zijn van die reproductie door middel van gentrificatie. Ze kaart ook de gentrificatie zelf aan én doet aanbevelingen voor een nieuw, alternatief stedelijk beleid waarin aandacht voor gender een centrale plaats – met een gendersensitieve output - inneemt.
Onder gentrificatie verstaan we een proces waarbij het karakter van een wijk, buurt of stadsdeel wordt veranderd. Door een instroom te creëren van meer welgestelde, kapitaalkrachtige bewoners, gebruikers en bedrijven, hoopt men de wijk, buurt of het stadsdeel in kwestie op te waarderen.
Gentrificatie - in het Nederlands ook wel verzaveling genoemd - is een gebruikelijk, maar controversieel onderwerp binnen hedendaagse stadsplanning. Het proces verhoogt namelijk vaak de economische waarde van een buurt, maar kan bewoners met een la(a)g(er) inkomen dwingen te verhuizen vanwege hogere huurkosten. Ook andere bewoners(groepen) waarop de gentrificatie niet gefocust is, kunnen zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
De uitvoering van gentrificatie is niet enkel controversieel, ook de term zelf wordt betwist. Sinds de lancering van de term vijftig jaar geleden, heeft het begrip gentrificatie diverse revaluaties gekend. Daarnaast wordt er druk gedebatteerd over de richting die onderzoek naar het fenomeen dient te nemen. In dit boek wordt niet zozeer op zoek gegaan naar dé correcte definitie. De brede algemeen aanvaarde vaktermomschrijving wordt gevolgd. Belangrijk in deze publicatie is dat er een positie wordt ingenomen. Curran beschouwt gentrificatie als een globaal stedelijk proces dat ze wil contesteren en voorkomen. Ze wil ook de kennis van de negatieve effecten ervan vergroten. Dit alles doet ze zonder op zoek te gaan naar ‘de correcte definitie’ of ‘de juiste manier om gentrificatie te kwantificeren’. De auteur neemt in haar betoog een heel duidelijk standpunt in: ze is tegen. Stadsplanning, naar haar mening, moet - en kan vooral - anders en beter.
Curran beargumenteert dat de gegenderde aard van de meest opvallende (negatieve) effecten tot nu toe te weinig onderzocht is. En, als dat wel het geval is, dan ligt de focus te vaak op de impact voor de ‘gentrificator’ (zij die in de wijk in kwestie komen wonen of als doelgroep voor ogen worden gehouden) en niet voor de ‘gegentrificeerde’ (zij die zich genoodzaakt voelen naar elders te verhuizen). Er is met andere woorden al onderzoek gedaan naar de impact van gender binnen wat mensen motiveert om naar een plek te verhuizen, maar veel minder over de mate waarin de effecten voor de initiële bewoners en gebruikers gegenderd zijn en hoe dit hen ‘dwingt’ om weg te verhuizen.
Centraal aspect bij elk onderzoek naar gentrificatie is displacement. In deze studie wordt daar niet enkel de fysieke vorm onder verstaan, maar ook de mentale. Precies bij dat facet valt amper aan de impact van heersende gendernormen te ontsnappen. De genderdimensie van gedwongen relocaties negeren, zowel in fysieke als mentale zin, haalt dan ook eender welke conclusie van een onderzoek onderuit, dixit de auteur.
Door gender centraal te plaatsen, wil ze een feministische kritiek van gentrificatie naar voor schuiven. Uiteraard is er niet alleen een genderlens nodig om na te gaan in welke mate het proces van gentrificatie alle stedelijke ongelijkheden herbevestigt, maar het is er wel één die noodzakelijkerwijs even apart dient gezet te worden. Daartegenover staat dat de auteur het van vitaal belang acht die ‘genderblik’ te werpen vanuit een intersectioneel perspectief.
Tot slot verstaat de auteur onder een genderlens niet enkel ‘welke effecten gentrificatie op vrouwen heeft’. De gegenderdheid van het gentrificatieproces gaat veel verder dan dat. Genderideologieën spelen een rol bij alle actoren die instaan voor de gentrificatie en alle individuen die erdoor gemotiveerd worden naar een regio te verhuizen of zich naar elders te verplaatsen, of je je nu identificeert als m, v of x. Hoe stereotiep of roldoorbrekend denken deze verschillende actoren over gendernormen? Hebben ze überhaupt een notie van het concept gender en de impact ervan op hun beleid, daden, denkpatronen? In welke mate wordt met dit bewustzijn rekening gehouden bij enerzijds beleidskeuzes inzake stadplanning en anderzijds individuele of familiale opties met betrekking tot herlokalisering?
Een, volgens het boek, veel voorkomend probleem is dat door het ontbreken van een genderbril bij het opstellen van gentrificatieprocessen geen rekening wordt gehouden met recente symbiotisch gegroeide praktijken van meer autonomie en vrijheid voor jonge vrouwen binnen stedelijke contexten. Er wordt in veel beleidskeuzes teruggegrepen naar wat geweten en onderzocht is, en die kennis komt nog al te vaak van mannen, gaat over mannen, of is vergaard vanuit een mannelijk perspectief. Aan de dagelijkse realiteit van jonge vrouwen, die in veel gevallen zelf met oplossingen op de proppen zijn gekomen, wordt vaak voorbijgegaan. Dit heeft tot gevolg dat spontaan gegroeide situaties die voor heel wat bewoners - ook mannen - zijn effect hebben bewezen, te niet worden gedaan.
Met andere woorden: het proces van gentrificatie graaft genderstereotypen en een binaire opdeling van de arbeidsmarkt vaker dieper in, in plaats van dat ze dergelijke situaties aankaart en er oplossingen voor aanbiedt.
In Gender and Gentrification worden dan ook aanbevelingen gedaan om in de toekomst net wel dat laatste te ondernemen: oplossingen aanbieden met aandacht voor de valkuilen van genderstereotiepe normen die een positieve(re) uitkomst bieden voor alle (potentiële) stedelijke bewoners m/v/x.
In de verschillende hoofdstukken wordt telkens één gegenderd facet van gentrificatie onder de loep genomen: om welk facet gaat het? Wat is de link met gender? In welke mate hoopte men dat dit aspect een oplossing zou vormen voor een bepaalde genderstereotypering en waar liep het initieel fout?
Zo komt in hoofdstuk twee huisvesting aan bod. Binnen het proces van gentrificatie wordt met een bepaald doelpubliek voor ogen meer ingezet op het voorzien van een specifiek soort huisvesting, bijvoorbeeld appartementen voor ‘de jonge stedelijke professioneel die nog niet meteen een gezin wil stichten’. Maar welke impact heeft dit op mensen die niet – of maar tijdelijk – tot die doelgroep behoren? Wat als twee ‘jonge stedelijke professionelen’ elkaar ontmoeten en onverwacht of niet veel later toch aan gezinsuitbreiding doen? Zijn ze dan genoodzaakt te verhuizen omdat alle vrijkomende huisvesting enkel en alleen voorzien is op ‘de alleenwonende, werkende vrijgezel’?
Hoofdstuk vier is gewijd aan de duale rol die nog steeds van vrouwen verwacht wordt en bij stadsplanning vaak volledig wordt genegeerd. Gentrificatie werd in het verleden frequent naar voor geschoven als een middel om vrouwen te helpen de overstap te maken van huisvrouw naar participant op de arbeidsmarkt. Wat blijkt nu echter: door gentrificatie is de stap naar deelname aan de arbeidsmarkt voor vrouwen inderdaad een stuk kleiner geworden, maar dit betekent niet dat de verwachtingen wat betreft het huishouden en de zorg voor kinderen er voor vrouwen minder op zijn geworden. In plaats van overdag thuis voor de kinderen te zorgen, de boodschappen te doen en te koken, wordt er nu verwacht dat ze de kinderen voorafgaand aan hun werkdag klaarmaken voor en ook wegbrengen naar de kinderopvang, dat ze die nadien ook weer ophalen en bezighouden, én ondertussen ook nog boodschappen doen en het eten bereiden.
Kinderdagverblijven zijn daarnaast vaak zo duur geworden dat de afweging maar al te vaak gemaakt wordt: is het überhaupt wel de moeite om, als vrouw in een heterogezin met twee volwassenen te gaan werken? Of gaan we eigenlijk puur en alleen werken zodat we dan iemand anders kunnen betalen om voor onze kinderen te kunnen zorgen? Met andere woorden: hoe verhoudt mijn uurloon zich tot de kost per uur voor de kinderopvang?
Ook arbeid zelf (hoofdstuk 3), stedelijke veiligheid (hoofdstuk 5) en de link tussen gentrificatie en queer places (hoofdstuk 6) krijgen een platform. Tot slot formuleert de auteur een andere manier om aan stadsplanning te doen waarbij aandacht voor gender niet achteraf wordt geanalyseerd, maar bij het opstellen van beleid en proces kan worden meegenomen.
De verschillende hoofdstukken leggen ieder op hun beurt op een heldere manier een bepaald aspect van gentrificatie bloot waarbij genderstereotypen op een specifieke manier worden gereproduceerd en in stand gehouden. Op dat vlak doet de auteur wat ze in de intro belooft te doen. Enkel wat betreft het aanbieden van ‘een oplossing’ of een ‘andere manier van beleid voeren’, hebben we het gevoel dat we wat op onze honger blijven zitten. Het is niet dat ze geen handvaten meegeeft, maar het gaat allesbehalve over een kant-en-klaar beleidsplan en die verwachting wordt in het enthousiaste begin van het boek wel gecreëerd. Daarnaast schieten ook bepaalde voorgestelde handvaten tekort.
De belangrijkste en meest nuttige conclusie lijkt ons: