hier komen promoties & acties

01.05 | Vrouwenarbeid in het verleden

RoSa vzw scant dagelijks het (inter)nationale nieuws op relevante berichtgeving rond gender en feminisme. In deze wekelijkse nieuwsbrief gaan we dieper in op één actueel thema. Deze week plaatsen we Gender in de Pers in het teken van vrouwenarbeid.

Gepubliceerd op 01/05/2019

Vandaag is het 1 mei en vieren we de Dag van de Arbeid. Het ideale moment om een terugblik te werpen op de geschiedenis van de vrouwenarbeid in België tijdens de negentiende en twintigste eeuw.

Vrouwenarbeid in de negentiende eeuw

Vrouwenarbeid staat in de negentiende eeuw bijzonder laag aangeschreven. De arbeidsomstandigheden zijn slecht en hun loon ligt veel lager dan dat van mannen. Nochtans is vrouwenarbeid zeer divers. Heel wat vrouwen werken als hulpkrachten in familiebedrijven of als dienstmeid in de stad. Onbemiddelde burgervrouwen kunnen aan de slag als gouvernante of gezelschapsdame in rijkere kringen. Een beperkt aantal is zelfstandig ondernemer.

Met de komst van de industriële revolutie gaan vrouwen massaal aan de slag als arbeider. Hoewel andere vrouwen vaak niet beter af waren, zorgde alleen de fabrieksarbeid voor een publieke reactie. Volgens tegenstanders verhinderen de lange werkdagen vrouwen bij het vervullen van hun ‘natuurlijke' taak als moeder en echtgenote. Vrouwenarbeid wordt zelfs gezien als de oorzaak van ongeletterdheid, zedenverval en kindersterfte.  Steeds meer stemmen gaan op voor de bescherming van vrouwenarbeid in het belang van kind, gezin en moeder.  Dit resulteert in de wet op vrouwen- en kinderarbeid van 1889 die bepaalde beperkingen instelt op de arbeid van kinderen en vrouwen tot 21 jaar.

"Wij vrouwen, hebben dus een dubbelen strijd te voeren. Wij hebben ons niet alleen vrij te maken tegenover de kapitalist-uitbuiter, maar ook tegenover den alleenheerschende echtegenoot." Socialistisch feminist Emilie Claeys in Een woord aan de vrouwen (1891)

De verschillende visies op vrouwenarbeid

Katholieken zien de plaats van de vrouw aan de haard, bij haar gezin. De ongelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt niet echt in vraag gesteld.  Christelijke vrouwenorganisaties richten zich op het verbeteren van de levensomstandigheden van vrouwen. Feministen zoals Louise Van Den Plas (1877-1967) komen op voor een verhoging van de vrouwenlonen en beroepskansen voor de ongehuwde vrouw, maar benadrukken tegelijkertijd de superieure positie van de man binnen het gezin. Het arbeidsrecht van gehuwde vrouwen blijft een heikel punt binnen het christelijk feminisme.

Het eerste feministische argument voor recht op arbeid komt van de socialiste Emilie Claeys (1855-1943), die stelt dat arbeid buitenshuis bevrijdend kan werken. Dit neemt echter niet weg dat ook voor de socialisten het hoogste ideaal voor de vrouw nog steeds de taak van echtgenote, huisvrouw en moeder is. De nadruk binnen het socialistisch feminisme ligt op het verbeteren van arbeidsvoorwaarden en -lonen, zodat de vrouw helemaal thuis kon blijven. Binnen de socialistische strijd worden de lagere lonen van vrouwelijke arbeidsters beschouwt als oneerlijke concurrentie. 

Tot slot ligt bij het burgerlijk feminisme de nadruk vooral op de strijd voor juridische gelijkheid. Wat betreft arbeid gaat dit vooral om de toegang van vrouwen tot vrije beroepen en de strijd om gelijke verloning.

Vrouwenarbeid na de eeuwwisseling

Rond de eeuwwisseling zorgen de sterk veranderende sociale en economische omstandigheden voor een nieuw beeld op vrouwenarbeid. De arbeid in landbouw en veeteelt daalt sterk en steeds meer vrouwen gaan  aan de slag als kantoor- of winkelbedienden en staatsambtenaren. Tegen 1910 is meer dan twintig procent van de beroepsactieve vrouwen werkzaam in de dienstensector.

Het begin van de twintigste eeuw brengt ook een aantal wetten die de arbeidsomstandigheden van vrouwen moeten verbeteren. In 1900 krijgen gehuwde vrouwen spaarrecht, recht op een arbeidscontract en recht op het innen van een loon. In 1905 volgt de verplichte zondagsrust, in 1910 krijgen vrouwen kiesrecht voor en toelating tot werkrechtersraden en in 1911 wordt een verbod op nachtwerk voor vrouwen ingesteld.

Tijdens de eerste wereldoorlog worden vrouwen op grote schaal ingeschakeld voor liefdadigheidswerk en verdwijnen feministische eisen tijdelijk naar de achtergrond. Na de eerste wereldoorlog stelt het Internationaal Arbeidsbureau bepalingen op rond gelijk loon voor gelijk werk en de bescherming van moederschap. Deze bepalingen blijven echter grotendeels dode letter. In 1921 worden gelijke weddebarema's voor onderwijzers en onderwijzeressen ingevoerd, een eerste stap in de strijd voor gelijke lonen.

In het interbellum is er voor het eerst aandacht voor de dubbele dagtaak van vrouwen. Stijgende welvaart en toenemende druk op het gezin brengt vrouwen ertoe het werk te verlaten zodra de welstand van het gezin dit toelaat. Beroepsarbeid voor gehuwde vrouwen werkt sociaal verlagend en de schadelijke invloed op het nageslacht word hét tegenargument.  Socialisten zoeken naar beschermende maatregelen voor werkende moeders en komen voorzichtig op voor voorzieningen die de dubbele dagtaak moesten verlichten: kinderkribben, volkskeukens en samenwerkende wasserijen.

Ondertussen strijden katholieken voor de afschaffing van arbeid voor gehuwde vrouwen. Het christelijk feminisme wil de economische situatie van de arbeidsters verbeteren en vraagt een sociale wetgeving gericht op de bescherming van gezin en moederschap. Voor het eerst wordt het stelsel van parttime arbeid voor de gehuwde vrouw verdedigd.

De economische crisis van de jaren dertig

De crisis brengt een aantal maatregelen die de arbeid van vrouwen beperken. In 1933 verliezen gehuwde vrouwen hun recht op een werkloosheidsuitkering. Daarnaast worden de wedden van vrouwelijke staatsambtenaren gehuwd met een staatsambtenaar met vijfentwintig procent verlaagd. In 1934 wordt het percentage gehuwde en niet-gehuwde arbeidsters in elke industrietak vastgelegd bij Koninklijk Besluit. In 1935 probeert men het loon van onderwijzeressen en staatsagentes te verminderen, maar onder druk van massale protestacties wordt dit ingetrokken.

Bij het begin van de crisis wordt de Belgische afdeling van Open Door International, Porte Ouverte, opgericht voor de economische ontvoogding van de vrouw. Onder leiding van Louise De Craen-Van Duuren verzet de organisatie zich samen met de socialistische vrouwen tegen de beperkende maatregelen. Dat werpt zijn vruchten af. In 1935 wordt, bij het aantreden van de nieuwe katholiek-liberaal-socialistische regering, een delegatie van vrouwenorganisaties gehoord. De discriminerende maatregelen worden terug ingetrokken en de Commissie voor Vrouwenarbeid wordt opgericht "voor advies het bestuderen van vraagstukken betreffende de tewerkstelling van vrouwen".

Desondanks wordt vrouwenarbeid zoveel mogelijk ontmoedigd. Maar er zijn ook nieuwe mogelijkheden op de arbeidsmarkt: moderne beroepen zoals verpleegster of typiste. De beeldvorming legt het accent niet op kennis en kunde, wel op ‘vrouwelijke’ kwaliteiten als zorgzaamheid en toewijding.

Buitenshuis werken is voor de meeste vrouwen een intermezzo in hun levensloop dat eindigt met het huwelijk. Vanaf 1930 daalt de vrouwelijke tewerkstelling tot een absoluut dieptepunt in 1947. Daarna begint ze, vooral  door de dienstensector, voorzichtig opnieuw te stijgen.


In de pers:

Meer weten?

Op de hoogte blijven van RoSa thema's en actua?

Ontvang onze tweewekelijkse Pers:pectief waarin we een actueel of onderbelicht thema bespreken vanuit een genderperspectief, of kies voor onze driemaandelijkse Uitgelezen met tal van boekrecensies, interviews, de nieuwste aanwinsten in onze almaar groeiende collectie en nog veel meer, telkens rond één specifiek thema.

Schrijf je in