Baanbrekende Belgische regisseur en boegbeeld van de Nouvelle Vague
De Belgische Agnès Varda (1928-2019) is als enige vrouwelijke regisseur binnen de Franse Nouvelle Vague een icoon van de hedendaagse cinema. Die vernieuwende filmbeweging ontstaat in Frankrijk eind jaren 1960 en draait rond persoonlijke expressie en experiment. Volgens critici is Varda met haar debuutfilm La Pointe Courte (1955) een voorloper van de Nouvelle Vague, maar het is pas later dat ze hiervoor erkenning evenals de titel “grootmoeder van de Nouvelle Vague” krijgt. Varda ontvangt in 2017 als eerste vrouw de Honorary of Lifetime Achievement Award van de Oscars. Ze is in de eerste plaats gekend voor haar experimentele filmmethode. Daarin vervaagt ze de grenzen tussen documentaire en fictie, fotografie en cinema, en later ook tussen haar eigen leven en kunst. Varda’s cinema is sociaal geëngageerd. Haar films en documentaires volgen vaak gemarginaliseerde protagonisten en brengen vrouwen in beeld vanuit een Varda typerende female gaze. Haar oeuvre omvat thema’s zoals moederschap, abortus, het vrouwelijk lichaam en de vrouwenbeweging.
Bron afbeelding: Martin Kraft (photo.martinkraft.com) License: CC BY-SA 4.0 via Wikimedia Commons
Agnès Varda wordt geboren in 1928 in Brussel, waar ze woont met haar Franse moeder, Griekse vader en vier broers en zussen. Ze studeert letterkunde en psychologie aan de Sorbonne en kunstgeschiedenis aan de École du Louvre. Daarbovenop volgt ze avondlessen fotografie en verdient ze een tijdje haar brood als fotograaf op huwelijken, doopsels en bar mitzvahs tot ze het schopt tot professionele theaterfotograaf. Agnès Varda documenteert ruim tien jaar het Festival Avignon en het Théatre National Populaire in Parijs. Haar fotografie leeft door in de films die ze later maakt. Zo gebruikt ze stilstaande beelden als narratieve techniek of symbolen om een bepaalde boodschap over te brengen naar het publiek.
Varda’s jeugdherinneringen, zoals strandplezier met haar familie, vormen meermaals de inspiratie voor haar films. Dit is vooral duidelijk in cinematografische zelfportretten zoals Les Plages d'Agnès (2008) en Varda par Agnès (2019), die aansluiten bij een algemene tendens in moderne cinema waarbij regisseurs hun werk steeds persoonlijk is. Ook haar open huwelijk met regisseur Jacques Demy dient als inspiratie voor persoonlijke films, bijvoorbeeld Jacquot de Nantes (1991). Wanneer Demy een AIDS-diagnose krijgt, maakt Varda uit liefde voor haar man een film over zijn jeugd en zijn passie voor cinema.
Agnès Varda wordt wereldwijd erkend als één van de grootste moderne regisseurs. Toch heeft ze voor haar vijfentwintigste niet meer dan twintig films gezien. Op haar zevenentwintigste maakt ze haar eerste film, La Pointe Courte (1955), die critici later categoriseren als voorloper van de Nouvelle Vague door het experimentele karakter ervan. De film is vernoemd naar het vissersdorp in Sète waar ze drie maanden woont als negentienjarige en mengt documentaire met een fictief liefdesverhaal. Regisseur Alain Resnais, gekend voor onder andere Hiroshima mon amour (1959), helpt met de montage en stelt Varda voor aan zijn vrienden Jean-Luc Godard en François Truffaut, die later samen met Varda en Resnais als boegbeelden zullen gelden van de Nouvelle Vague.
Samen met Resnais, maar ook schrijvers en schilders zoals Ernest Hemingway en Henri Matisse, maakt Varda deel uit van de Rive Gauche Groupe. Dit is een links-intellectuele deelbeweging van de Franse Nouvelle Vague die vervreemdende en politieke films maakt. De regisseurs hebben reeds een achtergrond in documentaire - een genre dat sterk betrokken is bij sociale thema’s. De regisseurs zien film als een kunstvorm waarbinnen ze een nieuwe, experimentele taal kunnen ontwikkelen die sociaal geëngageerd is. Binnen dit experiment vindt Varda haar eigen methode: cinécriture. Met deze term beschrijft ze het volledige filmplaatje, van het scenario en decor, tot de opnames en montage, waarbij de vrijheid en keuzes van de auteur centraal staan. Varda gebruikt voor haar documentair-realistische films het liefst haar compacte, digitale Sony-videocamera, waarmee ze spontaan de wereld om haar heen kan filmen, in plaats van te sleuren met zware apparatuur.
In 1967 verhuist Varda samen met Demy naar Hollywood, waar ze voornamelijk kortfilms en documentaires maakt. Hierin focust ze op verzetsbewegingen en -protesten. Zo creëert ze een segment voor de film Loin du Vietnam (1967) en produceert ze een documentaire over de Black Panther Party (Black Panthers, 1968). Verder leest Varda in de Verenigde Staten verschillende feministische auteurs zoals Shulamith Firestone, Germaine Greer en Kate Millet, wier werk haar denken en haar films sterk beïnvloedt. Het zijn vooral haar feministische films, documentaires en scripts die cinefielen appreciëren.
Agnès Varda bekritiseert de objectiverende manier waarop vrouwen verbeeld worden in films en probeert zich niet aan te passen aan de gangbare (mannelijke) filmmethodes. Integendeel, Varda wil het vrouwbeeld in cinema hervormen. In de jaren 1970 wordt Varda’s interesse in de vrouwelijke ervaring meer gepolitiseerd; haar films gebruiken feministische thema’s en bespreken expliciet de impact van de Franse vrouwenbeweging. Zo wil ze in 1972 de musical Mon corps est à moi maken, over een dokter die illegale aborties uitvoert, maar ze vindt de nodige financiële middelen niet.
In 1977 richt Varda haar eigen productiehuis op - Ciné-Tamaris - waardoor ze meer controle heeft over haar werk. Datzelfde jaar besluit ze om verschillende elementen van de niet gerealiseerde musical te incorporeren in haar nieuwe film L’une chante, l’autre pas. Die biedt een inzicht in zowel individuele als collectieve acties rond reproductieve rechten in Frankrijk tussen 1965 en 1975. Ook vrouwelijke vriendschappen staan centraal in de film. Varda argumenteert dat ze twee vrouwen met verschillende temperamenten in beeld brengt om zo de diverse kanten van de feministische strijd te illustreren: enerzijds is er de onafhankelijke Suzanne die werkt in een centrum voor gezinsplanning, anderzijds heb je Pomme, een rebelse en strijdlustige zangeres. Pomme helpt Suzanne met de kosten voor haar abortus en laat een aantal jaren later zelf een abortus uitvoeren in Amsterdam. Naast hun persoonlijke ervaringen spelen zich grotere acties af, zoals protesten tegen het abortusverbod in Frankrijk. L’une chante, l’autre pas bevat ook liedjes met feministische boodschappen waarvan Varda de tekst schrijft.
Bovendien zet Varda deze feministische ideeën om in activisme. In 1971 maakt ze deel uit van “Le manifeste des 343” in Parijs waarin 343 vrouwen die een abortus hadden uitgevoerd, wat destijds illegaal is, daar openlijk voor uitkomen.
Het idee komt van journalist Jean Moreau die hiervoor de hulp wil inschakelen van de Mouvement de Libération des Femmes. Dat is een Franse feministische beweging die benadrukt dat het persoonlijke politiek is en die zich afzet tegen het patriarchaat. Aanvankelijk is de MLF hier niet voor te vinden, tot Simone de Beauvoir haar steun uit en mee het manifest schrijft. Andere bekende vrouwen die het ondertekenen zijn auteur Marguerite Duras, acteur Jeanne Moreau en auteur en regisseur Françoise Sagan. Het manifest verschijnt in toonaangevend Frans weekblad Le Nouvel Observateur en is een belangrijke factor in de normalisering van anticonceptie en de legalisering van abortus in 1975.
De film die Varda definitief tot centrale figuur van de Nouvelle Vague maakt, is Cléo de 5 à 7 (1962). De film volgt zangeres Cléo terwijl ze een uur en een half door Parijs dwaalt. Volgens filmcritici biedt Cléo een van de meest originele en diepgaande cinematografische portretten van een witte, middenklasse vrouw in de jaren 1960. Een andere van Varda’s meest geliefde creaties is Sans toit ni loi (1985), ook bekend onder de Engelse titel Vagabond. Hierin schetst ze het leven van Mona, een onafhankelijke en vrijheidslievende vrouw, een paar weken voor haar dood. Feministen prijzen de film omdat hij breekt met de patriarchale voorstelling van het vrouwelijk lichaam als object van seksueel verlangen. Toch krijgt Varda ook kritiek vanuit feministische hoek, omdat haar focus op het vrouwelijke lichaam en op moederschap begrepen kan worden als een vorm van essentialisme. Anderen bemerken dan weer dat haar films nog steeds het heterokoppel centraal plaatsen, hoewel Varda daarbij doorgaans onderzoekt hoe die relatie vooral in het voordeel is van de man die zich vrij beweegt in de publieke ruimte, terwijl de vrouw thuisblijft.
Deze film volgt Cléo, een frivole en bijgelovige zangeres die angstig medische resultaten afwacht. Varda legt hier de focus op de ervaringen van vrouwen, hun rol in relaties en het vrouwelijk lichaam en hanteert hiermee een female gaze avant-la-lettre. De term “male gaze” van Laura Mulvey ontstaat pas in 1975, maar Varda is innovatief en verzet zich al in 1962 tegen de objectiverende blik door vrouwen op een alternatieve manier in beeld te brengen. In tegenstelling tot de de meeste films in die tijd waarin de vrouw door de blik van anderen wordt geconstrueerd en aldus geobjectiveerd, vestigt Cléo haar blik op anderen. Zo krijgt het publiek ook meermaals flarden te horen van conversaties die ze oppikt op café en op straat. Ze vestigt haar blik doorheen de film ook vaak op zichzelf in spiegels of reflecties, zowel in bewondering van zichzelf als uit onrust. Daarover zegt Cléo het volgende: ”Ik denk dat anderen naar mij kijken, maar ik kijk naar niemand anders dan mezelf. Het is vermoeiend.” Hoewel in de film veel mensen hun hoofd draaien om naar Cléo te kijken, lijken de meeste blikken onschuldig. Uitzonderingen hierop zijn de mannen die vrouwen benaderen om een praatje te maken, of degene die haar nafluiten en roepen dat ze moet lachen. Hiermee biedt Varda het publiek van die tijd een inzicht in de ervaring van straatintimidatie. Bovendien geeft ze een vernieuwende voorstelling van het vrouwelijk lichaam door middel van Dorothée, die werkt als naaktmodel. Dorothée heeft er geen probleem mee om naakt te poseren, omdat ze niet het gevoel heeft dat de beeldhouwers haar op een seksuele manier bekijken. Volgens haar kijken ze niet zozeer naar haar lichaam, dan wel naar een vorm, een idee.
Ondanks haar talrijke gerenommeerde films heeft Varda het gevoel dat ze niet veel meer bereikt sinds de midden jaren 1960 en kampt ze als vrouwelijke regisseur met de tegenstrijdige verwachtingen van vrouwen. Het idee dat 'women can have it all' is steeds meer in zwang, maar Varda beseft maar al te goed hoe onrealistisch en zelfs onderdrukkend dat ideaalbeeld is.
Daarnaast wordt ze zoals iedereen ouder en zijn oudere vrouwen vaak onzichtbaar in de filmindustrie. Zelf betrekt Varda al als jonge regisseur oudere vrouwen in haar films; later in haar carrière komt er ook een evolutie in haar werk, waar ze cinematografische zelfportretten maakt als ouder wordende vrouw. Haar laatste zelfportret, Varda par Agnès, verschijnt in 2019. Een maand na de première sterft ze aan de gevolgen van borstkanker.
Agnès Varda laat met haar cinematografisch werk een oeuvre na dat cinefielen nog steeds waarderen door het experimentele, maar toch toegankelijke karakter ervan. Dat in combinatie met het sociaal engagement in haar films en de acties erbuiten maken haar tot een creatief, feministisch icoon.