Filosofie en activisme als onafscheidelijk
Simone Weil (1909 – 1934) is het levende bewijs dat denken en doen hand in hand gaan. Doorheen haar leven is ze activist, pacifist, militant, mystiek en vaak het buitenbeentje, maar bovenal is ze filosoof. Zowel haar denken en leven staan in het teken van een oriëntatie op het goede.
Simone Weil wordt op 3 februari 1909 geboren in bourgeoisie Joods gezin in Parijs. Dankzij haar comfortabele afkomst kan ze aan de meest prestigieuze scholen gaan studeren. In tegenstelling tot haar broer André, de gerenommeerde wiskundige, verliest Weil haar hart niet aan de logica, maar aan de moraalfilosofie. In 1928 slaagt ze als eerste vrouw in de geschiedenis voor het agrégation examen, de hoogste onderscheiding voor de filosofie, waarna haar carrière als docent in de filosofie van start gaat.
Weils interesse in socio-politieke filosofie en ethiek is onlosmakelijk verbonden met haar sympathie voor onderdrukte en gemarginaliseerde groepen. Weil bekritiseert de filosofie die vanuit een ivoren toren haar vat op de werkelijkheid verliest. Dit soort theoretische filosofie is namelijk té bourgeois en abstract. Nadenken over onderwerpen zoals de zin van het leven is nutteloos wanneer er mensen honger lijden, betoogt ze. De filosofie moet zich in de eerste plaats richten op het lijden van concrete personen. Dit lijden, of affliction zoals ze het zelf noemt, is fundamenteel in Weils denken aangezien het de waardigheid van de mens aantast en de ziel teistert. Volgens Weil zijn we, zowel het individu als de politiek, dan ook moreel verplicht zorg te dragen voor mensen in nood. Er is dus behoefte aan compassie en zorgzaamheid. “Attention is the rarest and purest form of generosity,” stelt ze. Zoals Weils zelf doorheen haar leven toont, is dit niet iets theoretisch, maar moet het net worden omgezet in de praktijk. Haar filosofie moet met andere woorden geleefd worden.
Dat Weil zich inzet voor onderdrukte groepen is dan ook een understatement. Om zich in te leven in de situatie van de arbeidersklasse, en om écht empathisch te kunnen zijn, neemt Weil in 1934 een sabbatjaar om zelf arbeider te worden in de Renault fabriek. In 1936 reist ze af naar Spanje om zich aan te sluiten aan te sluiten bij de republikeinse anarchisten en mee te strijden in de Spaanse Burgeroorlog. Tot haar spijt doen de Spanjaarden niet al te veel beroep op Weil. Ze had graag geheime missies ondernomen en met zwaardere wapens gevochten, maar Weil blijkt niet de beste rebel te zijn. Ze is, naar zeggen, klungelig en heeft niet het beste schot door haar bijziendheid. Nadat ze haar voet verbrandt in een gecamoufleerde pot hete frituurolie eindigen haar Spaanse avonturen.
Weils sympathie voor het lijden is bovendien ook gericht op mensen die haar situatie delen. Als Joodse vrouw op de vlucht voor het nazisme toont ze sympathie voor de situatie van de Fransen in bezette gebieden. Weil zet zich in voor de heropbouw van Frankrijk na de oorlog door zich aan te sluiten bij de verzetsgroep van Charles de Gaulle, die haar overigens “gestoord” noemde. Ze hoopt terug te kunnen keren naar Frankrijk als geheim agent, maar net voor ze haar training in 1943 aanvangt, gaat haar gezondheid achteruit. Hoewel ze haar ambities om spion te worden moet opbergen, vindt ze de tijd haar laatste en bekendste werk, L’enracinement (1949), te schrijven. Ze stelt de vraag naar de ideale heropbouwing van Frankrijk en het belang dat de gemeenschap speelt in het goede leven. De nieuwe staat moet tegemoetkomen aan de fysieke noden van haar burgers, zoals onderdak, voeding en water, maar ook aan de spirituele en immateriële noden zoals orde en vrijheid.
Weil is kritisch voor de mensenrechten die rond het einde van haar leven worden opgesteld. Deze rechten zijn namelijk te abstract en gelden slechts op papier. Ze zeggen niets over waarom we geven om onze medemens, want ze zijn niet opgesteld in morele termen, maar in juridische termen. Wanneer er hongersnood is, is dat niet moreel verwerpelijk omdat over een mensenrecht gaat, maar omdat er aanspraak wordt gedaan op iets dwingender en universeler. Weil spreekt daarom liever over verplichtingen en noden in plaats van rechten. Het zijn namelijk deze noden die de morele verplichting onderbouwen om mensen in hongersnood te helpen en niet een daarvan afgeleid recht.
De activistische levenststijl die Weil bepleit, zal ook het einde van haart korte leven betekenen, want in 1943 wordt ze gediagnosticeerd met tuberculose. Tegen het advies van haar dokters in start ze niet met een behandeling. In plaats van voldoende rust te nemen, gaat Weil in sympathie met de Fransen in hongerstaking. Ze weigert tot haar laatste adem meer te eten dan de haar Franse lotgenoten in de bezette gebieden.
In de jaren 1930 stoot Weil, die tot op dat moment agnostisch is, op drie goddelijke openbaringen. Hoewel ze vanaf dan het katholicisme belijdt, breiden haar interesses uit naar andere religies. Vanaf 1938 worden krijgen de sociaal-politieke issues waarover ze schrijft ook een spirituele invalshoek. In tegenstelling tot existentialistische tijdgenoten moeten we niet vanuit onze radicale vrijheid ons leven zin geven, maar ons hiervoor richten op God. God is dan ook de fundering van Weils empathische ethiek.
Weils politiek activisme vertaalt zich in haar filosofie en andersom. De Franse samenleving van het begin van de 20ste eeuw geeft Weil stof tot nadenken. In de hoop een betere samenleving te kunnen creëren, denk ze na over onderdrukking, rechtvaardigheid en macht. Ethiek en socio-politieke filosofie staan hoog op de agenda. Waar beginnen en eindigen onze morele verplichtingen tot onze medemens? Waar vechten we precies voor? Wat maakt dat maakt dat lijden verwerpelijk is? De weg vooruit voor de samenleving ten tijde van oorlog, kolonialisme en de uitbuiting van de arbeidersklasse is voor Weil geen politieke revolutie, maar een spirituele. In Attendre de Dieu (1950) pleit ze voor een open houding waarin we al het persoonlijke tussen haakjes zetten of de-creëren om de wereld op een onpersoonlijke, universele manier te ontvangen. Zo elimineren we de biases, oordelen, assumpties en privileges die ons leven sturen en kunnen we de situatie van anderen en de wereld om ons heen pas écht begrijpen. We moeten actief passief zijn en opstaan voor de morele waarheden die God of – vanuit een atheïstische lezing – de wereld zelf ons aanbiedt.
In de vijftien jaar waarop Weil haar volledig oeuvre schreef, verschijnt er nooit een boek. Ze publiceert enkel hier en daar een essay voor politieke en literaire tijdschriften. Haar complete werk wordt uiteindelijk postuum gepubliceerd door Gallimard onder leiding van Albert Camus, die Weil “the only great mind of our time” noemt.