Nizar Qabbānī

Syrische dichter, diplomaat en advocaat

Nizār Qabbānī (1923-1998) was een Syrische dichter, jurist, diplomaat en pleitbezorger van vrouwenemancipatie. Hij gebruikt zijn poëzie om vrouwenrechten aan te kaarten en pleit voor liefde als revolutionaire kracht om beperkende gendernormen te doorbreken. Tegelijkertijd is zijn feministisch nalatenschap complex, zeker vanuit een hedendaagse lens.

Leven

Qabbānī wordt geboren op 21 maart 1923 in de oude stad Damascus, in het in die periode door Frankrijk bezette Syrië (1920-1946). Zijn vader, Tawfiq Qabbānī, is een gerespecteerde handelaar en nationalist die een kleine chocoladefabriek bezit. Zijn moeder, Faiza Akbik, komt uit een vooraanstaande Damascene familie. De jonge Qabbānī groeit op in een welgesteld gezin, in een huishouden waar Arabische muziek, poëzie en cultuur aangemoedigd worden en waar filosofische gesprekken over de betekenis van (individuele en nationale) vrijheid dagelijkse kost zijn.

In de periode van zijn jeugd leeft Syrië gebukt onder een Frans mandaat (1920-1946). Het land wordt gekenmerkt door politieke onrust, gewapend verzet en een groeiende Arabisch-nationalistische beweging, waar ook zijn vader bij betrokken is.

Zowel zijn gezinssituatie als de politieke context van zijn jeugd hebben bijgedragen aan een klimaat waarin Qabbānī op jonge leeftijd al in aanraking kwam met politieke thema’s, die hem blijvend zullen beïnvloeden. Hij ontwikkelt een scherp bewustzijn van sociale onrechtvaardigheid en culturele trots.

Een sleutelmoment in zijn jeugd is de zelfmoord van zijn 25-jarige zus, die uit protest tegen een gedwongen huwelijk haar leven beëindigt. Deze tragedie laat een diepe indruk op de tien jaar jongere Qabbānī. Later zal hij terugblikken op deze gebeurtenis als de kiem van zijn levenslange strijd tegen patriarchale onderdrukking.

Studies en carrière

Wanneer Qabbānī zijn secundair onderwijs succesvol heeft afgerond, schrijft hij zich in aan de Universiteit van Damascus, waar hij in 1945 afstudeert in de rechten. Kort daarna begint hij zijn diplomatieke carrière bij het Syrische ministerie van Buitenlandse Zaken. In die hoedanigheid werkt hij onder meer in Egypte, Turkije, Libanon, Groot-Brittannië, China en Spanje. Deze jaren in het buitenland verrijken zijn wereldbeeld en versterken zijn geloof in culturele dialoog en sociale hervorming.

In 1966 legt hij zijn diplomatieke functies neer om zich volledig toe te wijden aan de literatuur en poëzie. Hij vestigt zich in Beiroet, destijds het culturele epicentrum van de Arabische landen, waar hij zijn eigen uitgeverij opricht.

Poëzie

Al tijdens zijn studententijd schrijft Qabbānī poëzie, eerst in klassieke vormen en later vooral in vrije verzen. Zijn eerste bundel, De brunette zei tegen mij, verschijnt in 1942 en bevat gedichten over liefde, schoonheid en verlangen. De romantische en erotische toon dagen conservatieve normen uit en choqueren de Syrische goegemeente. Hoewel zijn werk op heel wat kritiek en morele paniek kon rekenen, wist Qabbānī steun te vergaren van Munir al-Ajlani, de toenmalige minister van Onderwijs. Hierdoor wordt zijn poëzie als ‘aanvaardbaar’ beschouwd en gepopulariseerd.

Dit zet Qabbānī stilaan op de kaart als poëet. Hij wordt opgemerkt omwille van zijn focus op menselijke emotie in plaats van abstracte idealen evenals voor zijn toegankelijke taalgebruik. Qabbānī schrijft uitsluitend in het Arabisch. In zijn poëzie legt hij de ritmes van de alledaagse Syrische spreektaal vast, wat wordt gevierd als vernieuwend in de Arabische poëzie en als een bron van nationale trots.

Tegelijkertijd schrikt Qabbānī er niet voor terug om zich kritisch uit te laten. In Bread, Hashish and Moon (Engelse titel, 1954) bekritiseert hij morele hypocrisie in de Arabische maatschappij. Qabbānī laat zich fel uit over autoritaire regimes. Zeker na de Arabisch-Israëlische oorlog van 1967 legt de auteur zich steeds meer toe op politieke thema’s. Een van zijn meest spraakmakende, latere gedichten is We Are Accused of Terrorism / I Am With Terrorism (Engelse titel, 1997), waarin hij als zeventiger reageert op de westerse beeldvorming van de Arabische identiteit en het verzet tegen de Israëlische bezetting:

"I search the books of history
For men of greatness to deliver us from darkness
To save our women from fires' brutality

I search for men of yesterday
But all I find is frightened cats
Fearing for their souls
From the authority of rats

Are we hit by national blindness
Or are we suffering from color blindness

We are accused of terrorism
If we refuse to perish
Under Israeli tyranny
That is hampering our unity
Our history
Our Bible and our Quran
Our prophets' land
If that is our sin and crime
Then terrorism is fine"

Vrouwenrechten

Qabbānī is zijn tijd ver vooruit en bijzonder progressief van geest. Zo beschouwt hij liefde als een revolutionaire kracht die maatschappelijke grenzen en beperkende normen kan doorbreken. Zeker zijn vroege poëzie is vaak romantisch en erotisch getint, waarbij het vrouwelijk lichaam wordt bezongen en verheerlijkt als symbool van schoonheid of verlangen. In een feministische lezing zou zijn blik echter ook gezien kunnen worden als een male gaze die vrouwen seksualiseert en objectiveert. Volgens critici slaagt hij er niet in vrouwen te erkennen om hun intelligentie, persoonlijkheden en essentie, en blijven zijn lofzangen van ‘de vrouw’ vaak beperkt tot hun lichaam.

In dat opzicht markeert zijn bundel Gedichten van Nizār Qabbānī (1956) een belangrijk keerpunt in zijn oeuvre. Hierin uit hij expliciet zijn verzet tegen mannelijk chauvinisme en seksisme, zoals de aanname dat vrouwen van nature minder belangrijk, intelligent of bekwaam zijn dan mannen, wat wordt aangewend om genderongelijkheden inzake macht te rechtvaardigen. Het verlies van zijn zus maakt hem gevoelig voor de ondergeschikte positie van vrouwen patriarchale samenlevingen.

    In zijn latere werk ontwikkelt Qabbānī een uitgesproken feministische stem, wat zeker in de twintigste eeuw eerder ongewoon is voor mannelijke dichters. Hij bekritiseert de dubbele seksuele moraal en de sociale normen die vrouwen een ondergeschikte positie voorschrijven. Zijn poëzie geeft vrouwen een stem, vaak letterlijk, gezien hij in zijn poëzie vaak schrijft in de eerste persoon als vrouw. In A Letter From A Stupid Woman (Engelse titel, 1972) laat hij bijvoorbeeld een vrouw aan het woord over haar vernedering door een dominante man. In de stem van vrouwen pleit hij voor emancipatie en gendergelijkheid. Tegelijkertijd wordt zijn toeëigening van een vrouwelijke stem destijds als controversieel beschouwd en vandaag door sommigen bekritiseerd als patriarchaal.

    Toch was zijn literaire verzet tegen de onderdrukking van vrouwen, zeker in die tijd, baanbrekend. Qabbānī zet vrouwenrechten op de kaart en geeft lezers een nieuwe taal om gevoelens, verlangens en verzet tegen onderdrukkende gendernormen uit te drukken.

    Erkenning en nalatenschap

    Nizar Qabbānī overlijdt aan een hartaanval op 30 april 1998 in Londen, het Verenigd Koninkrijk. Zijn lichaam wordt - op zijn verzoek - teruggebracht naar Damascus, “de stad die hij met woorden had gebouwd”. Zijn invloed op de Arabische literatuur en cultuur leeft nog steeds door. Hij vernieuwde de Arabische poëzie door het gebruik van eenvoudige, maar ritmische spreektaal, en maakte menselijke emoties zoals liefde, erotiek en verlies bespreekbaar op een manier die een breed publiek aansprak.

    Zijn poëzie balanceert voortdurend tussen erotiek en emancipatie, tussen het persoonlijke en het politieke.

    Zijn verzen werden op muziek gezet door populaire artiesten in de Arabische wereld, zoals Fairuz, Umm Kulthum, Abdel Halim Hafez en Kazem Al Saher.

    Qabbānī ontving onder meer de Al Owais Prijs voor Culturele en Wetenschappelijke Prestaties (1992–1993). Zijn werk wordt nog steeds gelezen en bestudeerd in scholen en universiteiten, maar is ook populair op sociale media, voornamelijk bij vrouwen. Tot op vandaag wordt hij herinnerd als een symbool van kunstzinnige vrijheid en de strijd voor emancipatie.

    Meer weten?