De geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg kent opmerkelijke sekse- en genderverschillen. Geestesdokters en psychiaters hadden doorheen de geschiedenis vaak een hand in het construeren van het burgerlijke vrouwelijkheidsideaal. Tot de late negentiende eeuw worden vrouwen uit de hogere en middenklasse geassocieerd met ziekte en breekbaarheid. Men spreekt van “de vrouwelijke invaliditeit”, hetgeen haast een statussymbool wordt.
Men vindt het normaal dat vrouwen zich regelmatig in bed terugtrekken met raadselachtige vrouwenkwalen als menstruatieklachten, hoofdpijn en “zenuwen”. Vrouwen bezoeken meermaals per week de dokter en er ontstaat een bloeiende praktijk van zenuwinrichtingen, verpleeghuizen en kuuroorden voor vrouwen uit de hogere stand of bourgeoisie. Naast patiënt is de vrouw voor artsen ook interessant als consument van rustgevende, versterkende en pijnstillende medicijnen.
De “frêle, kwetsbare en gevoelige vrouw” wordt ook geromantiseerd. De nerveuze vrouw groeit uit tot een ideaal van verfijning en vrouwelijkheid. Het kortverhaal The Yellow Wallpaper van de Amerikaanse auteur Charlotte Perkins Gilman uit 1892 is een goed voorbeeld van de ervaring van een vrouw die lijdt aan onverklaarbare nervositeit. Het laat zien dat echtgenoten en artsen soms bijdroegen aan de hulpeloze staat van vrouwen. Dit beeld van de zieke vrouw weerhoudt vrouwen er echter van om deel te nemen aan het openbare leven en beperkt hen in hun mogelijkheden tot zelfontplooiing.
Rond 1900 worden er drie verschillende modellen gebruikt om “de vrouwelijke invaliditeit” te verklaren. Daarin is de vrouw steeds het zwakkere geslacht. Deze modellen dragen bij aan de hardnekkige beeldvorming van de vrouw als ziekelijk, kwetsbaar en zwak. Een negatief lichaamsbeeld, frustratie en een gebrek aan sociale ruimte dragen vervolgens weer bij aan de vrouwelijke ziekterol.
Dit model vertrekt vanuit de “natuurlijke” fysieke en psychische verschillen tussen vrouwen en mannen, zoals Charles Darwin ze in 1871 definieerde. Volgens dit model is de man superieur aan de vrouw door seksuele selectie. Dat de gemiddelde man doorgaans fysiek groter en sterker is, trekt niemand in twijfel. Maar hieraan worden allerlei gegenderde associaties gekoppeld, waardoor mannen bovendien ook slimmer, creatiever en energieker worden geacht dan vrouwen. De eigenschappen die bij de vrouw beter ontwikkeld zijn, namelijk intuïtie, perceptie en imitatie, worden geassocieerd met een lagere graad van ontwikkeling. Doordat vrouwen energie nodig hebben voor de voortplanting, zouden ze zogenaamd gestagneerd zijn op een lager niveau van evolutionaire groei. Deze ideeën zijn terug te vinden in de meeste handboeken over vrouwengeneeskunde en seksuologie van rond 1900.
Het gynaecologische model beleeft tussen 1870 en 1890 haar hoogdagen. Men was eerder al van mening dat de vrouw per definitie instabiel was omdat ze menstrueerde, en dus geen controle over haar lichaam had. Het gynaecologische model gaat een stap verder en stelt dat de baarmoeder door reflexoverbrenging het vrouwelijk lichaam domineert. Het model biedt tevens een nieuwe verklaring voor de psychische ziekten van de vrouw. Volgens Henry Maudsley, een Engelse psychiater, zijn hysterie en krankzinnigheid uitdrukkingsvormen van functionele storingen in de baarmoeder, die via het zenuwstelsel naar de hersenen worden overgebracht. Men gelooft dat geesteszieke vrouwen gynaecologisch behandeld kunnen worden.
Men gelooft dat hysterie en krankzinnigheid uitdrukkingsvormen zijn van functionele storingen in de baarmoeder, die via het zenuwstelsel naar de hersenen worden overgebracht. Hierdoor denk men geesteszieke vrouwen gynaecologisch te kunnen behandelen.
Rond 1890 maakt het gynaecologische model plaats voor het neurologische model. Niet de onderbuik van de vrouw, maar haar zwakke zenuwstelsel maakt haar gevoelig. De neurologie kent succes omdat ze vage symptoombeelden en subjectieve aandoeningen lijkt te verklaren in termen van objectieve ziektes. Ze bouwt een brug tussen lichaam en geest in de vorm van een biologisch, natuurwetenschappelijk model. De neurotherapie weerspiegelt de patriarchale klassenmaatschappij. Behandelingsstrategieën worden gekozen op basis van geslacht en sociale klasse van de patiënt.
Na de Eerste Wereldoorlog wordt de biologische visie vervangen door een vierde, psychologische model: het Freudiaanse model dat de analysecanapé in het leven riep. Subjectieve lichamelijke symptomen ontstaan volgens dit model in de geest van de vrouw, als reactie op bijvoorbeeld een (seksueel) trauma. Onder andere Jean-Martin Charcot en Ernst Westerlund houden zich bezig met dergelijke verklaringsmodellen.
Er ontwikkelden zich verschillende modellen voor specifieke vrouwenpathologie te beschrijven om te bewerkstellingen dat de vrouw het zwakkere geslacht was. Zo droeg men bij aan de hardnekkige beeldvorming van de vrouw als ziekelijk, kwetsbaar en zwak. Een negatief lichaamsbeeld, frustratie en een gebrek aan sociale ruimte brachten op hun beurt die vrouwelijke ziekterol voort.
Na 1900 begint het ideaal van de ziekelijke vrouw te verdwijnen. Een grote emigratie van de mannelijke bevolking in Europa leidt tot een vrouwenoverschot en dus een groot aantal ongehuwde vrouwen. In de hele westerse wereld daalt het geboortecijfer. Daarnaast is de volksgezondheid in gevaar, met onder andere een stijgend aantal gevallen van geestesziekte, syfilis, tuberculose en alcoholisme. Er ontstaan zorgen over de lage bevolkingsgroei en het gebrek aan vooruitgang. Het is niet langer mogelijk om vrouwen kwetsbaar en ziek te houden. Vrouwengezondheid wordt daarom vanaf de eeuwwisseling een centraal thema in de populair-medische literatuur. De gezondheid van de vrouw wordt maatschappelijk relevant, en het verzorgen hiervan een burgerplicht. De vrouw wordt als de producent van toekomstige generaties gezien, en voor die taak moest haar gezondheid en hygiëne beschermd worden. Hierdoor evolueert ook het schoonheidsideaal van magerte naar wulpse weelderigheid, kracht en vitaliteit.
De vrouw wordt als de producent van toekomstige generaties gezien, en voor die taak moest haar gezondheid en hygiëne beschermd worden. Hierdoor evolueert ook het schoonheidsideaal van magerte naar wulpse weelderigheid, kracht en vitaliteit.
Een aantal ziekten wordt rond 1900 in het bijzonder geassocieerd aan vrouwen:
De diagnose van hysterie speelt een centrale rol in de vrouwengeneeskunde. In het begin van de negentiende eeuw gaat hysterie samen met motorische stoornissen, zoals extreme verstijvingen en verlammingen. Daarna verschijnen sensorische klachten zoals smaak-, gezichts- en gevoelsstoornissen. Later ontwikkelen zich allerlei lichamelijke pijnklachten. Psychische stoornissen en gedragsproblemen komen vooral op na 1890. Die ontwikkeling van de definitie van hysterische klachten hangt nauw samen met opvattingen over de oorzaak van hysterie. Hysterie wordt oorspronkelijk beschreven als een ziekte van de baarmoeder, totdat men aanneemt dat de eierstokken de oorzaak van hysterische klachten zijn en men tenslotte besluit de oorzaak in de vrouwelijke psyche te zoeken.
De geschiedenis van hysterie wordt ook gekenmerkt door verschillende opvattingen over de aard van de patiënt. Zo schetste men aanvankelijk het beeld van de femme fragile, een hardwerkende vrouw die het niet getroffen heeft en daarom uiterst kwetsbaar is voor hysterie. Hiertegenover staat het stereotype van de femme fatale, een verleidelijke hysterica die liegt en bedriegt. Ze wordt als nerveus en sensitief beschreven, met een onvoorspelbaar karakter en zou haar seksuele impulsen niet kunnen bedwingen. Eind negentiende eeuw maakt de femme fatale plaats voor de femme savante, die meer wil zijn dan enkel echtgenote en moeder en daarom besluit te gaan studeren. Door haar emancipatorisch karakter vormt de femme savante, meer nog dan de femme fatale, een bedreiging voor het gezin, de kerk en de staat. Er wordt gesuggereerd dat studeren het bloed van de baarmoeder naar het hoofd van de vrouw zou sturen, wat haar onvruchtbaar zou maken.
Door haar emancipatorisch karakter vormt de femme savante, meer nog dan de femme fatale, een bedreiging voor het gezin, de kerk en de staat. Er wordt gesuggereerd dat studeren het bloed van de baarmoeder naar het hoofd van de vrouw zou sturen, wat haar onvruchtbaar zou maken.
Sigmund Freud verbreekt definitief de band tussen hysterie en gynaecologie. Tijdens het bestuderen van de hysterie ontwikkelt hij voor het eerst zijn theorieën over de seksuele oorsprong van neurosen en zijn technieken van droomanalyse en vrije associatie. Freud gelooft dat de bron van hysterie in onbewuste psychische conflicten ligt. Zijn behandelmethode is gebaseerd op gesprekken met de patiënt – en dus is het cruciaal om het zwaartepunt van de onderbuik naar de vrouwelijke psyche te verplaatsen. Hierdoor bevestigt Freud echter het beeld van de vrouw als psychologisch en emotioneel zwak en wordt de vrouw op de analysecanapé het nieuwe stereotype.
De diagnose neurasthenie duikt voor het eerst op in 1880 en voegt een reeks nerveuze klachten samen tot één overkoepelend ziektebeeld. De ziekte wordt als een cultuurziekte beschouwd in een maatschappij die zich in een hoog tempo ontwikkelt. Neurasthenie biedt een antwoord op de kwetsbaarheid van de moderne mens in een maatschappij gekenmerkt door industrialisatie, opgebroken sociale structuren en nieuwe innovaties. De diagnose wordt al snel een groot succes in Europa: de culturele status van de ziekte draagt namelijk bij tot het zichtbaar maken van de angst en kwetsbaarheid die de negentiende eeuw kleuren.
Voor artsen en de geneesmiddelenindustrie betekent de diagnose een klinisch bewijs voor moeilijk te diagnosticeren symptomen en opent het een veelbelovende markt. Op individueel niveau wordt neurasthenie een sociaal geaccepteerde naam voor een verscheidenheid aan moeilijke te identificeren gevoelens en ziektebelevingen, waaronder onnatuurlijke vermoeidheid, vage pijngevoelens, slapeloosheid en hoofdpijn.
De neurasthenische patiënte wordt niet gestigmatiseerd – ze wordt een symbool voor klassenbewuste sensibiliteit, maar ook voor vrouwelijke leegte, verveling en apathie.
Neurasthenie treft vooral jongere vrouwen uit de hogere klassen, waardoor de ziekte met kenmerken als sensibiliteit en verfijning wordt geassocieerd en waarvoor men zich niet hoeft te schamen. Ziekenhuisopname is bovendien niet nodig. De neurasthenische patiënte wordt niet gestigmatiseerd – ze wordt een symbool voor klassenbewuste sensibiliteit, maar ook voor vrouwelijke leegte, verveling en apathie.
Vanaf de jaren twintig verdwijnt de diagnose neurasthenie door de opkomst van nieuwe diagnosen en interpretatiemodellen. Desondanks worden “zenuwen” vandaag nog altijd geassocieerd met een hardnekkig stereotype van vrouwelijke vermoeidheid, leegte en frustratie.
In de jaren 1930 en 1940 beschrijven Amerikaanse psychoanalytici borderlinepatiënten als mensen die verkeren op het grensgebied van neurose en psychose. Opvallend genoeg worden zowel mannen als vrouwen als cliënten gepresenteerd. In de verklaringen die men geeft voor het ontstaan van de stoornis is echter wel sprake van een genderverschil. Psychoanalytici zijn van mening dat ouders – en dan voornamelijk moeders – tekortschieten op het gebied van “spontane affectie”.
In de jaren 1950 concentreert men zich nog meer op de traditionele rol van de vrouw als moeder. Moeders worden als “obsessief”, “paranoïde” en “narcistisch-masculien” omschreven. Vrouwelijke borderlinepatiënten worden als de antithese van het vrouwelijkheidsideaal van zedelijkheid en sereniteit voorgesteld. Ze vertonen volgens hun hulpverleners een uitzonderlijk hoog libido, sterke stemmingswisselingen, theatraal gedrag en onstabiele relaties.
Na 1970 verspreidt de diagnose borderlinepersoonlijkheidsstoornis zich naar Europa, onder meer dankzij het succes van het in 1980 verschenen Diagnostic and Statistical Manuel III (DSM III), het Amerikaans handboek dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek dient. Halverwege de jaren negentig is de diagnose ook gangbaar in Europa. Rond diezelfde periode komt het beeld van de borderlinepatiënte als dader naar voren. Het stereotype van de manipulatieve femme fatale die seks als een machtsmiddel gebruikt wordt opnieuw bovengehaald en geassocieerd met borderlinepatiënten.
De overeenkomsten tussen hysterische patiënten en borderlinepatiënten zijn treffend. Beiden worden gedefinieerd door de hardnekkige en negatieve stereotypen manipulatief, agressief en dramatisch te zijn. De tijd en context zijn echter verschillend. In de negentiende en twintigste eeuw ligt de maatschappelijke rol voor de meeste vrouwen onherroepelijk vast. De samenleving wordt gekenmerkt door een gebrek aan keuzevrijheid en in deze context ontstaat de vrouwenziekte hysterie. Tegenwoordig staat zelfontplooiing centraal. Onze samenleving wordt niet gekenmerkt door een gebrek aan keuzes, maar door de vraag of we wel sterk genoeg in onze schoenen staan om onze keuzevrijheid aan te kunnen. Het is net de veelheid aan mogelijkheden die druk zet op het psychologisch welzijn.
Hoewel onze samenleving veranderd is en we op een andere manier naar mentale gezondheid kijken, zijn er ook vandaag psychiatrische aandoeningen met sterke verschillen tussen vrouwen en mannen. Zo is ongeveer 95 procent van de patiënten met anorexia nervosa is vrouw. Dat is te verklaren door de onevenredige druk op vrouwen om te voldoen aan onrealistische schoonheidsidealen.
Hoewel anorexia nervosa een dodelijke psychische ziekte is – tot 15 procent van de patiënten sterft eraan – komt slechts een klein aantal patiënten terecht in de gezondheidszorg. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor eetstoornissen bij mannen. Meer mannen komen in (sociale) media naar buiten met een eetstoornis. Soms wordt een toename van eetstoornissen bij mannen gelinkt aan toenemende druk op mannen om aan ideaalbeelden te voldoen. Meer over eetstoornissen lees je in het subthema Gevolgen van uniform schoonheidsideaal.