Beatrice De Graaf
Gevaarlijke vrouwen: tien militante vrouwen in het vizier
Amsterdam: Boom, 2012. 208 p.
stereotypering / terrorisme / vrouwbeelden
RoSa-ex.nr.: FII l/74
Beatrice De Graaf (1976-) is Nederlands hoogleraar conflict en veiligheid in historisch perspectief aan de Universiteit van Leiden. Ze maakt ook deel uit van het Centre for Terrorism & Counterterrorism (CTC) in Den Haag. De centrale focus van haar onderzoek behelst de geschiedenis van conflict en veiligheid vanaf de negentiende eeuw en de constructie van wat men de ‘nationale veiligheidsstaat’ noemt. Voor ze zich in 2007 bij het CTC in Den Haag voegde, was ze werkzaam op het Departement van internationale geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. Gevaarlijke vrouwen: tien militante vrouwen in het vizier is haar meest recente boek.
“Bij oorlog en terrorisme denken mensen niet meteen aan vrouwen. Toch zijn vrouwen al sinds lang betrokken bij gewelddadige bewegingen.”
Aan de hand van tien portretten werpt De Graaf een blik op de manier waarop militante vrouwen door de media werden afgebeeld, hoe tegen hen werd aangekeken door terrorismebestrijders en welke impact dit alles had op het beeld die van hen leefde bij de bevolking. De rode draad doorheen dit boek is namelijk dat deze beeldvorming altijd met enorme stereotyperingen gepaard ging (en nog steeds gaat). Zo deelt De Graaf elke besproken vrouw in een bepaalde categorie van stereotype in, gebaseerd op hoe bovengenoemde instanties hen in beeld brachten. Zo heeft De Graaf het over ‘de ontaarde moeder’ (Ulrike Meinhof), ‘het Black Power-icoon’ (Angela Davis), ‘de cheerleader van de revolutie’ (Bernardine Dohrn), ‘het naïeve meisje’ (Lidwina Janssen), ‘de fanatieke verloofde’ (Hansina Uktolseja), ‘de zwarte weduwe’ (Zarema Moezjachojeva), ‘het boegbeeld van de digitale jihad’ (Malika El Aroud), ‘het stoute buurmeisje’ (Tanja Nijmeijer), ‘de amazone van Allah’ (Abida K.) en ‘het naziliefje’ (Beate Zschäpe).
Stuk voor stuk worden de feitelijke verhalen van deze vrouwen getoetst aan de manieren waarop hun verhaal destijds in de media is verschenen, waarna de auteur ingaat op wat het effect van deze beeldvorming is geweest op het radicaliseringsproces van de vrouwen zelf en op de mate waarin ze door het grote publiek al dan niet als bedreiging werden gezien.
Een belangrijke rol is volgens De Graaf weggelegd voor het aanwezige medialandschap en de heersende politieke elite. Zo constateert ze bijvoorbeeld een zwaar contrast tussen de toenmalige Amerikaanse berichtgeving (over Davis en Dohrn) en de Nederlandse berichtgeving (over Janssen en Uktolseja). Hoewel het over hetzelfde tijdperk gaat - namelijk de jaren 1970, 1980 - waren de politieke belangen die speelden, de stijl en vorm van de bestaande media en de manier waarop de algemene bevolking inpikte op de voorziene beeldvorming enorm verschillend.
Zo kon de zwarte, Amerikaans socialistisch feministische Angela Davis, in een tijdperk met Nixon als president, de hoogdagen van de Black Panther Party en een sterk aanwezig Oost vs. West-denken in de VS, in korte tijd erg gemakkelijk gebombardeerd worden tot ‘staatsvijand nummer één’, terwijl dat met een Lidwina Janssen in het Nederland van die tijd veel moeilijker het geval was. De Graaf zegt het zo: “Van angst voor terrorisme of verontwaardiging was nauwelijks sprake [in Nederland]” (p. 112). Het was dan ook veel logischer militante vrouwen als ‘amateuristisch en naïeve jongelui’ af te schilderen. Het ging er, volgens De Graaf, dan ook vooral om welk vijandbeeld best in het heersende plaatje paste. En, zo concludeert ze aan de hand van recente(re) voorbeelden, dat mechanisme blijft ook nu nog vaak doorslaggevend.
In hoeverre past Malika El Aloud, één van de actieve rechterhanden van Bin Ladin, bijvoorbeeld in ons westers beeld van de onderdanige moslimvrouw?
De manier waarop het verhaal is opgebouwd is aan de ene kant erg toegankelijk (je hoeft geen expert te zijn in terrorismebestrijding), maar oogt aan de andere kant ook erg goed geïnformeerd. De Graaf tracht de lezers dan ook niet alleen kennis mee te geven van vrouwelijke militanten, hun politiek en/of radicaliseringsproces, en hoe zij (vaak erg anders dan mannen) in beeldvorming aan bod kwamen, ze stelt ook ruimere vragen rond de meer algemene impact van beelden, de rol van de media en ruimer heersende belangen. Net die ‘ruimere’ kijk op de rol van beeldvorming, maakt van dit vlot lezende verhaal een boek om zeker vast te pakken.
De Graaf eindigt tot slot met een korte, meer algemene, kijk op de rol van vrouwen binnen gewelddadige groeperingen. Wat zeggen de statistieken en feiten ons? Zijn vrouwen nu gevaarlijker dan mannen of omgekeerd? Je leest het allemaal in Gevaarlijke vrouwen: tien militante vrouwen in het vizier. Een boek dat zeker zal beklijven.