Philsan Osman is masterstudent Afrikaanse talen en culturen aan de UGent. Daarnaast werkt ze als educatief medewerker voor Avansa Oost-Brabant. Samen met Dirk Holemans en Marie-Monique Franssen schreef ze het boek Voor wie willen we zorgen? Ecofeminisme als inspiratiebron (2021), dat is vertaald naar het Pools en Engels, en binnenkort verschijnt in het Frans en Turks.
Dag Philsan, naast je werk en studie ben je ook heel actief als vrijwilliger. Wat doe je allemaal?
Zorg is voor mij een kernthema. Ik wil tot een groep behoren waarmee ik een gemeenschap kan creëren die voor verandering zorgt. Daarom ben ik vrijwilliger bij Burgerplicht Gent, een organisatie die gestart is door twee dokters tijdens de coronapandemie. Tijdens de lockdowns maakten we mondmaskers en zorgden we voor voedselbedeling. Vandaag creëren we een plek waar Gentenaars met een migratieachtegrond samen kunnen komen om een zorgend netwerk op te bouwen. Ik ben ook vrijwilliger bij Black History Month in Gent. Elk jaar in maart vieren we de veerkracht van de zwarte gemeenschap in België. Daarnaast ben ik schrijver en redacteur bij Spijker Magazine*, dat elke drie maanden een themanummer met feministische inslag uitbrengt.
*Spijker Magazine is beschikbaar in de RoSa-bibliotheek!
Daarnaast ligt het klimaat je nauw aan het hart.
Voor mij is zorgen voor de omgeving een verlengstuk van zorgen voor je gemeenschap. Ik ben in 2007 via gezinshereniging naar België gekomen vanuit Somalië, een land waar meer dan 70% van de inwoners leeft van landbouw. Dat betekent niet per se dat men beter met de omgeving omgaat, maar wel dat mensen zich bewuster zijn van onze afhankelijkheid van de natuur.
In België zijn mensen veel meer vervreemd van elkaar, van de natuur, van productieprocessen. Ik wil die afhankelijkheidsrelaties, die voor mij heel evident zijn, zichtbaar maken.
Ecofeminisme gaat over het leggen van verbanden tussen de onderdrukking van vrouwen en de achteruitgang van het milieu.
Er zijn veel van zulke verbanden die onderbelicht blijven. Neem de link tussen klimaat en migratie. Somalië heeft de laatste vijftien jaar heel intensieve droogtes gekend en ook de burgeroorlog verergert. Door de droogte kunnen mensen niet meer van de landbouw leven en vluchten ze naar de steden, in de hoop een manier te vinden om voor hun families te zorgen. In de steden lopen ze gevaar vanwege de burgeroorlog. De meeste mensen in Afrika die klimaatverandering en conflict ontvluchten, worden opgevangen in buurlanden. Slechts een klein percentage komt naar Europa. Hier worden ze bestempeld als profiteurs die niets bijdragen aan onze maatschappij, maar de realiteit is anders. Vluchtelingen komen meestal in precaire situaties terecht, zoals zwartwerk. Om erkend te kunnen worden als vluchteling, moeten ze meermaals hun trauma’s vertellen. Ze laten hun gemeenschappen achter en moeten van nul opnieuw beginnen. Het weinige dat ze nog hebben, blijkt ook een probleem in het aankomstland: hun cultuur, taal, kleding… Je land ontvluchten is een heel complexe ervaring, die genuanceerder is dan mensen denken. Dat klimaatverandering er een rol in speelt, wordt vaak vergeten.
Is de verwevenheid van klimaatverandering met verschillende structuren van ongelijkheid de reden dat het zo moeilijk is om tot oplossingen te komen?
Wanneer er op scholen over klimaatverandering wordt onderwezen, begint men vaak met het gat in de ozonlaag in de jaren 1970 en 1980, veroorzaakt door broeikasgassen. Maar eigenlijk werd de basis voor het klimaatprobleem al 600 jaar eerder gelegd, met een koloniaal systeem van extractie. Landen in het globale Noorden dachten landen in het globale Zuiden te kunnen hertekenen, hun grondstoffen te kunnen ontnemen en hun mensen te controleren, zodat Europa vooruitgang zou kennen. Dat heeft een effect gehad op de volledige leefomgeving in landen in het Zuiden. Mensen, cultuur en natuur werden erdoor aangetast.
We gaan nog steeds op een extractieve manier met het globale Zuiden om, al wordt er nu misschien geen rubber uit Congo gehaald, maar mineralen voor smartphones. Omdat we deze koloniale systemen niet ten gronde onderzocht, onderkend en veranderd hebben, blijven we hangen in oppervlakkige oplossingen.
Wat het nog moeilijker maakt om tot duurzame oplossingen te komen, is dat veel mensen uitgesloten zijn van de besluitvorming rond klimaatverandering. Het klimaatdebat wordt gevoerd met veel jargon, tussen academici en mensen uit de middenklasse. Je kunnen bezighouden met het klimaat, is op dit moment een privilege. Mijn broer die in een fabriek werkt, heeft bijvoorbeeld geen tijd om allerlei studies over het klimaat te lezen. De belangrijkste uitdaging voor de klimaatbeweging wereldwijd is ervoor te zorgen dat die intersectioneel en inclusief genoeg is. Dat stemmen van mensen die niet naar betogingen kunnen komen ook gehoord worden. We moeten zorgen dat verhalen uit het Zuiden meetellen - waar men het hardst lijdt onder klimaatverandering. Wanneer er in België overstromingen zijn, zijn het ook de armste mensen die ze als eerste voelen. Het is nodig om iedereen bij het gesprek te betrekken.
Hoe kunnen actiegroepen en beleidsmakers mensen betrekken die nu nog weinig gehoord worden in het klimaatdebat?
Als je zelf niet tot een groep behoort, kan je de noden van die groep moeilijk kennen. Dat besef werd heel goed gearticuleerd door het Combahee River Collective in 1977 (een zwarte feministische lesbische socialistische organisatie actief in Boston, nvdr.). Ze stelden toen in een verklaring dat verschillende onderdrukkingen, zoals onderdrukking op basis van huidskleur, seksuele oriëntatie en klasse, met elkaar samenhangen. Om te zorgen dat je echt iedereen meeneemt in je beweging, moet je vanuit de noden vertrekken van de zwaksten in je gemeenschap.
Toen Dirk Holemans, Marie-Monique Franssen en ik het boek Voor wie willen we zorgen? Ecofeminisme als inspiratiebron (2021) schreven, hebben we er daarom een punt van gemaakt de ervaringen van alle gemarginaliseerde groepen mee te nemen. Ook al staat er feminisme in de titel, dit boek gaat niet alleen over vrouwen die zicht inzetten voor hun leefomgeving. Termen als ecofeminisme zouden veel ruimer getrokken moeten worden dan toen ze oorspronkelijk bedacht zijn.
Hoe zou jij ecofeminisme willen definiëren?
Ecofeminisme werd in het westen oorspronkelijk gezien als een term die de parallel trok tussen vrouwenonderdrukking en hoe dezelfde structuren omgaan met klimaat. Hoe meer onderdrukkingen er samenkomen in een persoon, hoe groter de impact van klimaatverandering op hun leven is. Als de mensen die het meest onderdrukt zijn worden bevrijd, wordt iedereen bevrijd. Daarom is het voor mij logisch om in het ecofeminisme alle mensen mee te nemen die verschillende onderdrukkingen tegelijk ervaren en geraakt worden door het klimaatprobleem. In de Verenigde Staten zie je bijvoorbeeld dat zwarte mensen uit een lagere economische klasse de meeste kans hebben in vervuilde of overstromingsgevoelige gebieden te wonen. Hetzelfde geldt voor mensen uit lagere economische klassen in India. Wanneer zij daarnaast vrouw zijn, lopen ze meer risico om in een kindhuwelijk terecht te komen wanneer hun familie door de gevolgen van klimaatrampen niet meer voor de kinderen kan zorgen.
Uit het boek spreekt ook hoe gemarginaliseerde groepen wereldwijd zich inzetten voor behoud van hun leefomgeving.
We wilden laten zien dat ecofeminisme een wereldwijde beweging is en dat intersectionele principes op veel plekken al worden toegepast in de klimaatstrijd. Daarom schreven we bijvoorbeeld over de Chipko-beweging in India, een geweldloze opstand voor het behoud van bomen in 1973. De beweging werd gedragen door vrouwen en verbeterde ook hun positie in de samenleving. Of denk aan Wangarĩ Maathai, die in de jaren zeventig de Green Belt-beweging op gang trok in Kenia. Deze beweging plantte meer dan dertig miljoen bomen om de ontbossing van het Afrikaanse continent tegen te gaan. Maathai stelde de armste gemeenschappen centraal en zorgde ervoor dat ze konden investeren in hun directe omgeving. Een goed hedendaags voorbeeld van een activist die veel belang hecht aan intersectionaliteit, is Vanessa Nakate, die zich in Uganda inzet tegen klimaatverandering en een boodschap van hoop verspreid. Wanneer we deze stemmen horen die zich op grassrootsniveau inzetten, verbreden we niet alleen onze kennis, maar het is ook hoopgevend om te weten dat zoveel mensen wereldwijd aan oplossingen werken. We zijn voor oplossingen gelukkig niet afhankelijk van de rijksten ter wereld die de klimaattoppen frequenteren.
Je benadrukt het belang van grassroots gemeenschappen in de klimaatbeweging. Hoe kunnen mensen zo’n gemeenschap opbouwen?
bell hooks heeft een essay geschreven getiteld Homeplace (1990), waarin ze stelt dat revoluties gevoed worden in huizen, om vervolgens de straat op te gaan. Als we onze huizen openstellen en met elkaar verbinden, hebben we plots heel veel kleine plekken waar revoluties kunnen ontstaan die de wereld over kunnen gaan. Deze aanpak is gangbaar in zwarte gemeenschappen, waar mensen weten dat de bestaande machtsstructuren bijna altijd in hun nadeel werken. Mensen zoeken kracht in hun eigen gemeenschappen – daar haal ik mijn inspiratie vandaan.
Het begint ermee anderen een veilige plek of een luisterend oor te bieden. Andersom moet je leren jezelf niet als een last te zien als jij ondersteuning nodig hebt. Je moet dus ook kwetsbaar durven zijn naar anderen toe. Dat is moeilijk in een competitieve maatschappij die gevormd is rond het individu en het kerngezin, waar kinderen uit huis gaan als ze achttien zijn.
Als we ons hele leven inrichten rond een primaire relatie, waar is de gemeenschap dan?
Als je stukken van jezelf bewaart bij heel veel mensen, dan kan je altijd een stuk van jezelf terugvinden. Als liefde een gemeenschappelijk iets wordt, dan zijn jouw noden mijn noden en kunnen we samen zorg organiseren. En die zorg kunnen we ook weer uitbreiden naar onze natuurlijke omgeving.
Ik spreek uit ervaring. Ik ben opgegroeid met een grote community om mij heen in Somalië. Toen ik aankwam in België, had ik een handjevol familieleden. Wij hebben ons huis opengesteld voor iedereen die een veilige plek zoekt. Zo hebben we langdurige vriendschappen en connecties opgebouwd, met mensen die dat vervolgens ook weer voor anderen gedaan hebben.
Uit jouw boodschap spreekt hoop, terwijl het klimaatprobleem vaak als hopeloos wordt voorgesteld.
Als het over klimaat gaat op het nieuws, zien we vaak wetenschappers die vertellen dat we een paar jaar verwijderd zijn van een totale catastrofe. Jonge mensen krijgen al hun hele leven die boodschap mee over hun toekomst. Ze kampen met depressie en angst, en denken dat ze niets kunnen betekenen. Terwijl er wel een alternatief is.
Als we de kern van het probleem benaderen, zeker de rol van kolonialisme en het daarop gebaseerde extractiemodel, en als we beseffen dat een handvol bedrijven wereldwijd verantwoordelijkheid is voor het grootste deel van de CO2-uitstoot, dan kunnen we een verschil maken.
Door deel te zijn van een gemarginaliseerde groep, heb ik gezien dat er altijd hoop is. Ik zet me in met de volgende generatie in mijn hart, niet omdat ik denk dat ik denk zelf de vruchten van mijn werk te plukken. Gemeenschappen die gekoloniseerd zijn geweest, hebben 600 jaar voor hun menselijkheid moeten vechten. Dat is onvoorstelbaar lang, maar we hebben het toch gedaan. Omdat mijn voorouders kleine battles hebben gewonnen, ben ik er vandaag. De Navajo noemen dit het principe van de zeven generaties. Ze stellen zichzelf de vraag: welke impact heeft mijn handelen op de persoon die over zeven generaties op mijn plek staat? Om de grote problemen van onze tijd op te lossen, moeten we een vergelijkbaar principe hanteren. We moeten ons idee van gemeenschap uitbreiden, naar mensen die niet op onszelf lijken en naar mensen die nog niet geboren zijn.