Philomena Essed
Alledaags racisme
Amsterdam: Feministische Uitgeverij Sara, 1984. 262 p.
racisme / zwarte vrouwen / ervaringen
RoSa-ex.nr.: FI g/190
Benieuwd naar wat dit boek betekent in de eenentwintigste eeuw? In deze video in de categorie RoSa kijkt gaat antropoloog Philomena Essed in gesprek met onder meer Lisenne Delgado over haar boek Alledaags racisme en antiracisme in Nederland, toen (1984 ten tijde van de publicatie) en nu (2020 ten tijde van de opname).
Bijna veertig jaar geleden doet het doctoraal proefschrift van Philomena Essed over alledaags racisme veel stof opwaaien. Het boek is op vele vlakken baanbrekend. Nog voor Kimberlé Crenshaw de term intersectionaliteit voor het eerst opwerpt in 1989 fileert Essed de vaak onderhuidse vormen van seksistisch racisme en racistisch seksisme waarmee zwarte vrouwen met een Surinaamse achtergrond geconfronteerd worden in het zogenaamd tolerante Nederland anno 1984. Essed is haar tijd ver vooruit en bijzonder geïnteresseerd in het Amerikaanse antiracismediscours nog voor het hip wordt in deze contreien. Termen als wit superioriteitsgevoel, microagressies en privilege zijn hier dan nog niet ingeburgerd. Wanneer Essed deze Amerikaanse woordenschat aanwendt, legt ze voor het eerst de vinger op impliciete vormen van racisme in Nederland. Na een theoretische beschouwing van racisme (deel I) belicht Essed de gelijkenissen en verschillen in de ervaringen met alledaags racisme en meervoudige discriminatie die naar voren komen in diepte-interviews met zowel zwarte Nederlandse vrouwen met een Surinaamse achtergrond in Amsterdam (deel II) als zwarte Amerikaanse vrouwen in Berkeley, Californië in de VS (deel III).
Geboren in Nederland en (tot haar veertiende) getogen in Suriname besluit Philomena Essed voor haar doctoraal proefschrift in de culturele antropologie licht te werpen op de manier waarop witte Nederlanders omgaan met hun zwarte landgenoten. Haar centrale onderzoeksvraag luidt: hoe maken zwarte mensen in concrete situaties vermoedens van bestaand, doch niet openlijk geuit racisme voor zichzelf en anderen aannemelijk? Vanuit de idee van de tweede feministische golf dat het persoonlijke politiek is, wil ze de structurele mechanismen blootleggen die zwarte vrouwen met een Surinaamse achtergrond in Nederland discrimineren - of dat nu gaat over hun vrouw-zijn of hun zwart-zijn want zoals Essed benadrukt kunnen die twee deelaspecten van identiteit niet los van elkaar gezien worden. Het inzicht dat persoonlijke ervaringen een belangrijke bron van kennis betekenen, ontleent ze aan de vrouwenstudies en drijft haar tot het afnemen van diepte-interviews met zwarte vrouwen zowel in Nederland als in de Verenigde Staten. Daar staat het maatschappelijk debat over racisme in de jaren tachtig veel verder dan in Nederland. Of, anders gezegd: in de VS is er een tenminste een debat, een erkenning van een probleem en ook een taal om dat probleem te benoemen, aldus Essed.
Het eerste hoofdstuk opent met een historisch overzicht van hoe Nederland omgaat met gastarbeiders en migranten in de naoorlogse periode. Essed verhaalt hoe het assimilatiemodel van de jaren vijftig transformeert in het zogenaamd cultureel tolerant multiculturalismemodel van de jaren zestig en zeventig, dat op zijn beurt tegen het einde van de jaren zeventig plaats moet ruimen voor een integratiemodel. Kenmerkend voor al deze modellen is dat racisme ofwel niet erkend wordt, ofwel als een probleem "apart" wordt gezien. Het is namelijk een ongemakkelijkheid die indruist tegen het geïdealiseerde zelfbeeld van witte Nederlanders hoewel zij - bewust of onbewust, gewild of ongewild, direct of indirect - wel profiteren van het racistische systeem, aldus Essed (p. 16). Met die stelling beschrijft Essed wit privilege nog voor die term gemunt wordt in Nederland. Ook praktijktesten, herstelbetalingen, positieve actie en discriminatie zal ze avant la lettre bepleiten als nodige maatregelen om structurele veranderingen te bewerkstelligen.
Essed definieert racisme in eerste instantie als een groepsprobleem, “het probleem dat witten als groep zwarten onderdrukken” (p. 16). Daarmee weerlegt ze de gangbare misvatting dat racisme gaat om individuen die openlijk en expliciet haat, agressie, vijandigheid en geweld aan de dag leggen in hun omgang met mensen van kleur. Door verschillende vormen en kenmerken van racisme te onderscheiden, wil Essed dit complexe “geheel van vooroordeel en discriminatie gebaseerd op een ideologie van raciale dominantie en onderdrukking” (p. 21) tastbaar en herkenbaar maken. Want om racisme de wereld uit te helpen, moeten we racisme eerst begrijpen en erkennen.
Nog een misverstand dat ze uitklaart, is het ongemak rond de term ‘ras’. Hoewel er biologisch slechts één (menselijk) ras is, wordt er in de populaire zin wel degelijk onderscheid gemaakt in zogenaamde raciale typen op basis van fysieke kenmerken zoals huidskleur, ogen, haar en lichaamsbouw. Welke kenmerken daarbij relevant zijn om mensen in te delen in groep, zijn echter selectief en historisch gegroeid. Zo worden alle mensen met rood haar of alle mensen groter dan twee meter die deze kenmerken generatie op generatie doorgeven niet als een apart ras beschouwd. Ras is dus een sociaal maar relevant construct dat slechts bepaalde groepen beschrijft en onderdrukt. Essed beschrijft hoe raciaal/etnisch vooroordeel (individueel racisme) kan omslaan in discriminatie en hoe diepgeworteld wit superioriteitsgevoel in een samenleving gedefinieerd kan worden als cultureel racisme. Essed maakt niet alleen onderscheid tussen cultureel en institutioneel racisme, maar ook tussen direct en indirect racisme, expliciete en impliciete discriminatie, actief en passief racisme. Het eerste deel biedt een uitgebreid theoretisch kader waarin Essed alledaags racisme uiteindelijk definieert als volgt: “verschillende typen en uitingsvormen van racisme die etnische groepen ervaren in de alledaagse omgang met (leden van) de meermachtige (witte) groep” (p. 43).
Vooraleer ze overgaat naar de diepte-interviews benadrukt ze het theoretische en politieke belang van haar studie voor de vrouwenbeweging. Gezien vrouwen van kleur verschillende vormen van onderdrukking ervaren kunnen zij immers een meer genuanceerd perspectief leveren. “Zwarte vrouwen ondervinden zowel onderdrukking op basis van haar sekse (seksisme), als op basis van haar etnisch/raciale afkomst (racisme) en - in de meerderheid van de gevallen - op basis van haar klasse (klassisme)” (p. 48).
Het tweede hoofdstuk beslaat de getuigenissen van veertien vrouwen met Surinaamse achtergrond bij wie alledaagse ervaringen met vooroordelen, discriminatie, (racistisch) seksisme en (seksistisch) racisme in Nederland niet uit elkaar te halen zijn. De vrouwen zijn veelal praktisch geschoold en werken allemaal als zorgkundige of administratief medewerker. Velen werken als uitzendkracht of stagiair, en hebben daardoor precaire contracten. Dat is niet onbelangrijk. Zo merkt Essed op dat racistische uitingen toenemen alsook explicieter en directer worden naarmate vrouwen afwijken van de hun toebedeelde ondergeschikte rollen. Ze schijnen te moeten voldoen aan het stereotiepe beeld van een zorgzame, bijna ‘slaafse’ en vooral niet te intelligente of ambitieuze vrouwen van kleur. Doorbreken ze dat stereotype, dan is het gevolg veelal vijandigheid, agressie en zelfs geweld. Bestaande vooroordelen worden liefst bevestigd gezien (p. 110) en het tegendeel bewijzen wordt veelal vijandig of zelfs resoluut agressief onthaald (p. 115), zo vat Essed samen.
De verhalen zijn uiteenlopend en toch hebben ze heel wat gemeenschappelijk. Zo is er een duidelijk patroon van copingstrategieën, of zelfbescherming zoals Essed het noemt: het niet te willen ‘zeuren en klagen’, ‘er geen probleem van maken’, ‘inschikkelijk’ te zijn. Het idee dat er pas sprake is van discriminatie als je dat zelf zo ervaart, leeft heel erg.
Een van de belangrijkste conclusies die Essed trekt uit haar onderzoek is dat bijna alle vrouwen aangeven op de hoogte te zijn van discriminatie en racisme, maar hun eigen ervaringen niet als dusdanig benoemen.
De vrouwen vertellen hoe winkeliers ze in de gaten houden vanaf het moment ze een winkel betreden, hoe buren hen ongezien agressief uitschelden voor het allerminste, hoe leerkrachten hen demotiveren om een hoog gewaardeerde opleiding te volgen en oneerlijk beoordelen om hun studiekeuzes te dwarsbomen, hoe ze op hun werk niet gerespecteerd worden in hun functie als leidinggevende. Een vrouw vertelt hoe ze beschuldigd werd van diefstal door een patiënt waardoor ze ontslagen werd bij het uitzendbureau, een beslissing die overigens niet herzien wordt nadat duidelijk wordt dat het nichtje van de patiënt de desbetreffende ketting elders had neergelegd en de familie zich hier weken later bedeesd voor verontschuldigt. Een andere vrouw vertelt dat witte mannen haar geregeld oneerbare voorstellen doen, er kennelijk vanuit gaand dat vrouwen van kleur ‘gekocht’ kunnen worden.
Wat bovenal doorklinkt in alle verhalen is dat deze vrouwen niet gezien worden als individu, maar beoordeeld en behandeld worden als lid van een groep.
Dat maakt dat zijzelf zich verantwoordelijk (moeten) gaan voelen voor het gedrag van andere mensen met Surinaamse achtergrond. Essed deelt alle discriminatoire voorvallen op in drie hoofdvormen van racisme: inferiorisering, sociale of ruimtelijke distantiëring en sociale of fysieke agressie. Ook stelt ze vast dat victim blaming schering en inslag is (p. 132).
In het laatste deel van het boek nemen negen zwarte Amerikaanse vrouwen het woord en komen tal van gelijkenissen en gemeenschappelijkheden met de ervaringen van zwarte Nederlandse vrouwen naar boven. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het impliciete racisme in winkels zich anders manifesteert: waar een zwarte vrouw die in een Nederlandse winkel binnenstapt direct benaderd zal worden met de vraag wat ze nodig heeft en in de gaten wordt gehouden vanwege het racistische stereotype van de zwarte dievegge, is de ervaring van zwarte vrouwen in Amerikaanse winkels dat ze veelal genegeerd, overgeslagen en miskend worden als legitieme cliënten. Dit wordt gerelateerd aan het idee dat winkeliers mogelijks hopen op die manier zwarte mensen te ontmoedigen terug te komen naar hun winkel om de witte bevolking niet het idee te geven dat zij zwarte mensen bedienen. Dat zou - in de nasleep van een relatief recente geschiedenis van effectieve rassensegregatie - immers gepaard gaan met statusverlies, zo wordt verteld.
Voorts wordt duidelijk dat de Amerikaanse vrouwen hun omgeving meer analyseren vanuit de lens van een structureel racistische samenleving en er niet voor terugdeinzen ervaringen als discriminatoir te benoemen.
Zo wordt racisme geregeld gekoppeld aan een witte groepsmentaliteit en aan het ingroup-outgroup principe, waarbij de dominante witte groep de machtsmiddelen heeft om zwarte mensen te negeren, te benadelen of buiten te sluiten. Ook valt op dat de vrouwen constant op te boksen hebben tegen het stereotype van de sterke zwarte vrouw waardoor er vanuit gegaan wordt dat ze heel wat kunnen incasseren. Tegelijkertijd wordt de idee van de sterke vrouw ook veelvuldig bevestigd in manier waarop ze zichzelf positioneren, vaak in vergelijking met witte mannen, en blijkt carrière maken en een maatschappelijke rol opnemen voor velen erg belangrijk.
Alledaags racisme komt voor in alle lagen van de samenleving en kent verschillende gedaanten. Essed benadrukt dat alledaags racisme vaak impliciet, subtiel en ogenschijnlijk ongrijpbaar is. Het treft verschillende vrouwen op verschillende manieren naargelang de context maar heeft steevast een nefast effect op het welzijn van de onderdrukte groep. Essed stelt dat een aaneenschakeling van alledaags racistische microagressies resulteert in een noodgedwongen alerte houding vanwege potentieel racisme waardoor slachtoffers voortdurend de onveiligheid van een racistisch leefklimaat ervaren hoewel ze niet per se elke dag concreet gediscrimineerd worden. De psychologische impact hiervan op het mentaal welzijn van slachtoffers komt slechts kort en bondig aan bod in de conclusie en wordt beschreven als een mogelijke “bron van continue spanning” (p. 230). Essed voegt hieraan toe:
Een ander belangrijk kenmerk van alledaags racisme is dat slachtoffers niet geloofd worden, iets wat sterk doet denken aan seksisme, seksuele intimidatie en seksueel geweld. Racisme wordt nog al te vaak gedefinieerd volgens een individualiserende visie door zij die bevoordeeld worden bij het racistische systeem. De ervaringen van zwarte mensen en mensen van kleur worden telkens als ondergeschikt en minder geloofwaardig behandeld dan de machtige groep. Essed sluit af met de beklemtoning dat het om een groepsprobleem gaat, dat racisme nooit gericht is tegen zwarte mensen als persoon, maar tegen zwarte mensen omdat ze lid zijn van een inferieur geachte groep, namelijk: zwarte mensen en mensen van kleur.
Ze voegt eraan toe dat racisme in de VS, hoewel het sinds de antidiscriminatiewetgeving van de jaren zestig subtieler is geworden, over het algemeen extremer tot uiting komt dan in Nederland. Dit verklaart ze vanuit de Amerikaanse geschiedenis van slavernij en rassensegregatie. Tegelijkertijd laat ze optekenen dat het subtieler racisme van Nederland doorheen de jaren steeds gewelddadiger en explicieter wordt en dat van vervolging wegens discriminatie nauwelijks sprake is. Een van de opmerkelijkste citaten vanuit een Europees perspectief komt van Eleanor, de enige Amerikaanse vrouw die ook een tijd in Europa woonde:
In 1984 verschijnt Esseds doctoraal proefschrift bij de Feministische Uitgeverij Sara. Ze studeert er cum laude mee af. Het boek wordt goed onthaald in activistische milieus en door academici van haar expertiseveld over landsgrenzen heen, maar wordt verder niet echt opgepikt. Het is pas wanneer de publieksuitgave Inzicht in alledaags racisme verschijnt in 1991 dat de poppen aan het dansen gaan en Essed het zwaar te verduren krijgt in de media. Essed wijst immers op de alomtegenwoordigheid van racisme in een land dat er prat op gaat tolerant en inclusief te zijn. Die ongemakkelijke waarheid wordt haar niet in dank afgenomen. Racisme is, volgens de Nederlandse goegemeente, een probleem van anderen - neem bijvoorbeeld Zuid-Afrika of de VS - maar vormt geenszins een probleem in Nederland, zo wordt vurig verdedigd. Essed zou erop uit zijn haar witte landgenoten een schuldgevoel aan te praten en racisme te zien waar er geen is. Haar kwalitatieve onderzoeksmethodes zouden bovendien niet wetenschappelijk zijn maar ideologisch beladen. Witte mannen zoals Frank Bovenkerk - die destijds geldt als dé autoriteit op vlak van discriminatie-onderzoek - verwerpen Esseds onderzoek vanuit de idee dat betrokken partijen (zoals slachtoffers) geen geloofwaardige bronnen zijn om inzicht te krijgen in een gegeven problematiek. Dat elke witte persoon evenzeer een betrokken, (namelijk een bevoordeelde, partij is inzake racisme, komt zelfs niet ter sprake.
De witte woede die vaak meer gericht is op Esseds persoon dan op haar onderzoek zal ook Nederlands hoogleraar Gloria Wekker herkenbaar in de oren klinken. Zo’n dertig jaar na de oproer rond Esseds onderzoek, in 2016, publiceert Wekker haar magnum opus Witte Onschuld dat evenzeer door het slijk wordt gehaald in de reguliere media.
Dat Essed en Wekker, beiden hoogleraar en gelauwerd auteur, vandaag worden herontdekt en toegejuicht door een nieuwe generatie antiracistische activisten en academici is precies omdat zij sinds jaar en dag de raciale ongelijkheid in Nederland zijn blijven aanklagen en het tolerante Nederlandse zelfbeeld als eersten doorprikten.
Philomena Essed, vandaag hoogleraar aan Antioch University in de VS, heeft sinds de controverse in Nederland niet stilgezeten en wordt op internationaal niveau nog steeds erkend als een baanbrekende onderzoeker en hooggewaardeerde stem op vlak van antiracisme.
Trigger warning: het originele boek bevat raciale scheldwoorden gebaseerd op het n-woord. Deze komen niet alleen voor in de aangehaalde voorbeelden van discriminatoire behandeling door witte mensen, maar ook in de zelfbeschrijvingen van de zwarte vrouwen zelf.