Het startschot van de tweede feministische golf in Vlaanderen valt niet precies vast te pinnen. Een samenloop van evoluties in verschillende maatschappelijke domeinen heeft uiteindelijk geleid naar wat doorgaans benoemd wordt als de golven. Dat we de recente feministische geschiedenis op die manier opdelen, wordt tout court geregeld bekritiseerd. Zo spreekt historica Karen Offen liever niet in termen van golven, omdat het voorbij gaat aan het constante, soms individuele, verzet van de vele vrouwen die ervoor gezorgd hebben dat er een vruchtbaar politiek klimaat ontstond waaruit de golven konden vloeien.[1] Wel is het zo dat de verschillende opkomende sociale bewegingen van eind jaren ’60, begin jaren ’70 bijdroegen aan een versnelling in het feministische protest in het westen. Daarom houden we voorlopig toch vast aan het idee van de golven.
Vanaf de zestiger jaren vinden thema’s zoals gelijk loon voor gelijk werk veel bijval, over politieke breuklijnen heen. Over het algemeen ligt de focus van deze tweede feministische golf op autonomie en zelfbeschikking. Daarmee komen ook lichamelijkheid en seksualiteit hoog op de agenda te staan. Taboeonderwerpen zoals seksueel misbruik of abortus worden opengebroken. Vrouwen eisen reproductieve rechten, de rechten om baas te zijn over eigen buik. Bovendien wordt er voorbij formele gelijkheid gekeken. Het doel is een verregaande mentaliteitsverandering op gang te brengen. Tijdens praatgroepen delen vrouwen gelijkaardige ervaringen en wordt het structurele karakter van de onderdrukking van vrouwen als groep blootgelegd. Zo wordt duidelijk dat belangrijke machtsverhoudingen in het spel zijn. Het persoonlijke is politiek, is de alomtegenwoordige leuze. Met politiek wordt niet enkel de overheid bedoeld, maar elke vorm van machtsrelaties die invloed heeft op het persoonlijke leven van een individu.[2] Seksisme, intimidatie en discriminatie vormen de rode draad in veel persoonlijke verhalen. Een van de gevoelige onderwerpen die voor het eerst besproken worden, is verkrachting. Al snel ontstaan vluchthuizen voor mishandelde vrouwen. Daarnaast is de stijl van sommige organisaties op zijn minst opvallend te noemen. Via collectieve, vaak ludieke acties wordt er meer aandacht voor vrouwenrechten afgedwongen. Bovendien raakt het feminisme ook steeds meer verankerd in organisaties, bij de overheid en in onderzoek en opleidingen. Vrouwenorganisaties worden gesubsidieerd en universiteiten zetten de eerste stappen richting vrouwenstudies. De discussies die wereldwijd voortvloeiden uit de consciousness-raising groepen zijn immers een eerste aanzet geweest tot feministische theorievorming. Vrouwenstudies ontwikkelden zich voor het eerst als universitair studiegebied in de VS in jaren ’70. Het begrip ‘gender’ ontstaat en fungeert als analytisch concept binnen maar ook buiten feministisch onderzoek. Er heerst een groeiend bewustzijn rond de socialiserende effecten van de maatschappelijke ideeën, verwachtingen en normen rond mannelijkheid en vrouwelijkheid. De vrouwenbeweging vechten traditionele genderrollen aan en baant de weg vrij voor meer zelfdeterminatie. Daarnaast komt, dankzij de introductie van de anticonceptiepil in 1961, paren stilaan los te staan van baren. Het lokt een seksuele revolutie uit die de maatschappij bevrijdt van schaamte en schuld. De nadruk wordt gelegd op de individuele beleving van seksualiteit. De secularisering wint terrein, waardoor de kerk enkel terughoudend en afwijzend kan toekijken op de radicaal veranderende morele waarden. Het recht op anticonceptie en abortus, vrouwelijke lustbeleving en lesbische seksualiteit, maar ook de strijd tegen huishoudelijk geweld en verkrachting vormen enkele belangrijke speerpunten van de tweede feministische golf. Het is een complexe afweging tussen de bevrijding van seksuele repressie enerzijds, en de bestrijding van seksuele uitbuiting en geweld anderzijds. In wat volgt, worden de meest prominente keerpunten, verwezenlijkingen en persoonlijkheden van de tweede feministische golf in Vlaanderen geformuleerd.
Op economisch vlak worden progressieve stappen gezet. In 1952 ondertekent België conventie nr. 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie over gelijk loon voor gelijkwaardig werk, zonder dat die belofte wordt overgenomen in de nationale wetgeving. Ook het Verdrag van Rome, waarmee in 1957 de Europese Economische Unie wordt opgericht, bevat een bindend artikel (119) over gelijk loon voor gelijk werk. Helaas is het opnieuw wachten op een toepassing in de Belgische wetgeving.
De strijdvaardige werkneemsters van wapenfabriek FN Herstal zijn het wachten echter beu en starten een staking die zo’n drie maanden zal duren. Hoewel mannelijke en vrouwelijke personeelskrachten hetzelfde werk verrichten, verdienen de vrouwen gemiddeld 25% minder dan hun mannelijke collega’s. Ook de miserabele arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld op vlak van hygiëne, zijn een aanleiding tot dit historisch protest. Zonder syndicale steun, zonder overleg of stakingsaanzegging besluiten meer dan 3000 werkneemsters het werk neer te leggen. Het is een van de grootste acties uit de Belgische sociale geschiedenis. De staking wordt door heel het land gevolgd en kan al snel op heel wat solidariteit rekenen. Arbeidsters van andere bedrijven zoals ACEC en Schreder starten zelfs een solidariteitsstaking. Ook mannelijke werknemers betuigen hun steun en ondertekenen een steunpetitie.
Hoewel de arbeidsters na twaalf weken een loonsverhoging krijgen, bedraagt deze slechts de helft van hun eisen. Een gedeeltelijk overwinning dus. Nogmaals wordt duidelijk dat de internationale verdragen over gelijk loon voor gelijk werk dode letter zijn. Toch is de impact van de staking beduidend. Het ontstaan van het Actiecomité Gelijk Loon voor Gelijk Werk is misschien wel de belangrijkste verwezenlijking van de staking. Dit pluralistisch comité verbindt – nog voor de tweede feministische golf goed en wel begonnen is – het debat over de positie van de vrouw aan sociale, economische, juridische en politieke factoren. Het comité is nog jaren werkzaam en volgt met argusogen de gebrekkige wetgeving op.
In 1968 laait de discussie over de discriminerende lacune in de Belgische wetgeving opnieuw op. Gabrielle Defrenne, airhostess bij Sabena, dient bij de arbeidsrechtbank een klacht in tegen haar werkgever voor discriminatie op grond van geslacht. Op haar veertigste verjaardag wordt Gabrielle, overeenkomstig met haar arbeidscontract, op non-actief gezet. Een dergelijke passage is in het contract van het mannelijk boordpersoneel echter niet terug te vinden. Pas in 1976 spreekt het Europees Hof van Justitie in Luxemburg het historisch arrest uit: er is wel degelijk sprake van discriminatie. Naar aanleiding van dit arrest wordt besloten dat artikel 119 van het Verdrag van Rome een directe werking heeft, waardoor het voortaan ook door Belgische rechtbanken ingeroepen kan worden. Ondertussen, een halve eeuw later, is de strijd voor gelijk loon nog altijd niet gestreden.
Deze twee sleutelmomenten benadrukken dat de feministen in Vlaanderen nog een lange weg te gaan hebben. Uiteindelijk gaat het de werkneemsters niet enkel om rechtvaardige verloning en arbeidsvoorwaarden, maar evengoed om de hieraan verbonden symboliek. De arbeidsters van FN Herstal en Gabrielle Defrenne weigeren nog langer als tweederangswerkkrachten behandeld te worden. Hun protest fungeert dan ook als motor voor de tweede feministische golf in Vlaanderen. Bovendien draagt de revolutionaire sfeer van mei ’68 bij aan het groeiend besef dat niet alleen wettelijke maatregelen nodig zijn, maar ook een diepgaande mentaliteitsverandering. Het feminisme dat nooit echt weg is geweest, borrelt weer op en mondt uit in het ontstaan van nieuwe, autonome organisaties.
Zowel op technologisch als economisch niveau is er ongeziene vooruitgang geboekt. De televisie brengt gebeurtenissen over heel de wereld tot in de huiskamer. De eerste naoorlogse generatie volwassenen zijn hoger opgeleid, mobieler en beter geïnformeerd dan ooit tevoren. Gezegend met ongeziene vrijheden, neemt deze maatschappijkritische generatie afstand van de opgelegde waarden en verzetten ze zich tegen het ondemocratische karakter van de centrale macht. Allerlei nieuwe sociale bewegingen ontstaan en tonen zich solidair met elkaar, over landsgrenzen heen: de vredesbeweging, de holebibeweging, de studentenbeweging, de arbeidersbeweging, de antikernenergiebeweging… Gestuwd door optimisme en idealisme, leeft ook de vrouwenrechtenbeweging opnieuw op. Ontelbare nieuwe, autonome organisaties zijn de drijvende kracht achter de opkomende protestbeweging in het begin van de jaren zeventig. Zo ook in België, waar, onder internationale impuls, verschillende vrouwenorganisaties ontstaan. Elk gekenmerkt door een eigen stijl of politieke strekking, blijven ze hameren op de bevordering van de vrouwenemancipatie en schudden ze de conventionele politieke partijen wakker die voorheen maar weinig interesse toonden in vrouwenrechten. Via politieke participatie hopen de feministische organisaties hun belangen beter vertegenwoordigd te zien.
Na een stichtingscongres in 1970, ontstaan in verschillende Vlaamse steden Pluralistische Actiegroepen voor Gelijke Rechten van Man en Vrouw (PAG), naar het model van de Nederlandse groep Man-Vrouw-Maatschappij (MVM) die in 1968 ontstond. PAG is een pragmatische actiegroep die discriminatie aanklaagt en gelijkberechtiging nastreeft. Gelijk loon voor gelijk werk, politieke participatie en de hervorming van het huwelijksgoederenrecht zijn hun belangrijkste speerpunten. Via discussieavonden en nieuwsbrieven proberen ze een diepgaande mentaliteitsverandering op gang te brengen. Hun actie ‘Heb Vertrouwen-Stem op Vrouwen’ tijdens de gemeenteraadsverkiezingen in 1970 in Brugge werpt zijn vruchten af en krijgt al snel navolging in andere steden. Het aantal vrouwen in de Brugse gemeenteraad is immers gestegen van twee naar zeven, waaronder een vrouwelijke schepen.
Bij de parlementsverkiezingen van 1974 komt de Verenigde Feministische Partij (VFP) op, maar zonder al te veel succes. De pluralistische partij verdedigt feministische speerpunten waarvan men vermoedt dat alle vrouwen zich erachter kunnen scharen: gelijk loon, gelijke onderwijskansen, gelijke rechten en sociale en economische rechtvaardigheid voor iedereen. Jammer genoeg wordt de VFP niet gesteund door een breed segment van de vrouwenbeweging. De kandidaten die gerekruteerd worden, zijn namelijk onervaren in het verenigingsleven en hebben geen directe banden met de traditionele vrouwennetwerken. De eerste nationale Stem Vrouw-actie, tot stand gekomen door een samenwerking tussen het Vrouwen Overleg Komitee (cf. infra) en de Nationale Vrouwenraad (cf. supra), is daarentegen wel een succes. In 1974 verdubbelt het aantal vrouwelijke parlementsleden van 13 naar 26.
Enkele belangrijke, eerste overwinningen in het parlementair halfrond zijn de wet op het arbeidscontract van 1969 die werkgevers verbiedt vrouwen te ontslaan wanneer ze zwanger zijn of trouwen, en de invoering van het gelijkheidsbeginsel bij werkloosheidsvergoedingen. Beide zorgen voor een stap in de goede richting, maar er blijft veel politieke weerstand tegen vrouwenrechten.
Een andere prominente vrouwengroep die ontstond in 1970 is Dolle Mina, naar het voorbeeld van de fameuze Nederlandse vrouwengroep. De naam is te danken aan de Nederlandse Wilhelmina Drucker, een socialistische feministe van de eerste golf. In België zijn er vijf kernen: Antwerpen, Oostende, Leuven, Brussel en Gent. Ze onderscheiden zich door hun ludieke acties waarmee ze de aandacht van de media weten te trekken. Hun eerste actie is gericht op een Antwerpse verzekeringsmaatschappij bij wie mannen wel en vrouwen niet mogen roken. Dankzij de provocerende slogan “Vrouwen hebben ook recht op longkanker” krijgen ze veel publiciteit. De Belgische Dolle Mina’s richten hun pijlen voornamelijk op zaken die het gezinsleven aanbelangen, zoals betere kinderopvang en meer speelpleinen. Zo plaatsen ze bij de opening van de autosnelweg E3 een wegwijzer naar de dichtstbijzijnde kinderkribbe: “Stockholm: 1500 kilometer”. In tegenstelling tot de Pluralistische Actiegroepen, profileert de organisatie zich openlijk als links. Hoewel ze oorspronkelijk geen banden onderhielden met andere linkse organisaties of partijen, versmelten de Dolle Mina’s in 1977 in de overkoepelende beweging Fem-Soc, wat staat voor feministisch en socialistisch.
Een cruciaal thema dat feministen van allerlei slag verenigt, is anticonceptie en abortus. Hoewel de anticonceptiepil in 1961 de Vlaamse markt bereikt, blijft de verspreiding van en informatie over anticonceptie bij wet verboden. Getriggerd door de seksuele revolutie, organiseren PAG en Dolle Mina gezamenlijke en mediagenieke acties om het thema in de kijker te houden. De Socialistisch Vooruitziende Vrouwen (SVV) pleit in haar tijdschrift De Stem der Vrouw al sinds 1961 voor de opschorting van de wet. Ze kregen zelfs bijval van de Kristelijke Arbeiders Vrouwenbeweging (KAV) die, ondanks katholiek protest, een artikelenreeks publiceerde rond verantwoord ouderschap in hun tijdschrift Vrouw en Wereld. In 1973 schijnt de wereld er klaar voor en wordt de groeiende maatschappelijke consensus erkend bij wet: het verbod op het verspreiden van en informeren over voorbehoedsmiddelen wordt opgeheven. Bovendien maakt de overheid een budget van 25 miljoen Belgische frank vrij voor een nationale voorlichtingscampagne. Echter, het lijkt niet vergezocht dat het ontmijnen van het voortdurende, verhitte debat over abortus (cf. infra) de eigenlijke beweegreden hiervoor was.
Uit onvrede met het gebrek aan aandacht voor vrouwenrechten in De Nieuwe Maand, een tijdschrift voor politieke vernieuwing, komen een aantal vrouwelijke redactieleden samen in 1972 en vormen ze het Vrouwen Overleg Komitee (VOK). Officieel was de intentie om progressieve vrouwengroepen in Vlaanderen te bundelen, maar in realiteit functioneert het VOK meer als een vrouwennetwerk. Bovendien staan niet altijd alle individuele leden achter de geformuleerde standpunten. Ook het VOK behoort tot de linkse zijde, maar is niet uitgesproken socialistisch zoals Dolle mina. Het biedt zowel een thuis aan progressieve christenen, als aan socialisten, klein links alsook aan politiek daklozen. Kort na het stichtingsweekend nemen de leden deel aan een vrouwendag in Parijs, georganiseerd door de Mouvement de la Libération de la Femme (MLF). Enthousiast besluiten ze zelf een vrouwendag te organiseren, en zo geschiede. Zowat alle Nederlandstalige en Franstalige vrouwenorganisaties werken mee aan de organisatie, onder de kundige coördinatie van de internationaal ervaren feminist Lily Boeykens (1930 – 2005). Boeykens is op dat ogenblik voorzitter van de Nederlandstalige Vrouwenraad, dat onder haar bestuur een ware verjongingskuur ondergaat. Ze is de zowel inhoudelijke als financiële en praktische drijvende kracht achter de eerste Vrouwendag in België. Die vindt plaats op 11 november 1972 en is, tegen alle verwachtingen in, een groot succes. Gevierde sprekers zoals Simone de Beauvoir en Germaine Greer brengen tijdens de eerste editie grofweg elfduizend aanwezigen op de been. Tot op de dag van vandaag organiseert het VOK de jaarlijkse Vrouwendag op 11 november, telkens rond een specifiek thema.
In navolging van de goede voorbeelden van andere – voornamelijk Angelsaksische– landen ontstaat in september 1994 in Vlaanderen de eerste Voortgezette Academische Opleiding (VAO) vrouwenstudies. Deze interuniversitaire opleiding komt tot stand dankzij een bestuursakkoord tussen de universiteiten van Antwerpen, Gent, Brussel, Leuven en Hasselt. Hoewel er tijdens de tweede golf al uitgebreid onderzoek verricht werd naar genderkwesties, was dit een nog onbekend academisch terrein in België. Het blijkt moeilijk voor de ontluikende en interdisciplinaire wetenschapstak om stand te houden binnen de klassieke academische structuren. De financiering voor de VAO wordt bekomen bij de eerste minister van Gelijke Kansen, maar is slechts van tijdelijke aard. Docenten werken hard – en soms op vrijwillige basis – om het voortbestaan van de opleiding te kunnen veiligstellen. Ondanks alle moeilijkheden is bracht opleiding een hele generatie genderexperts voort, waaronder Karen Celis, Joz Motmans, Sarah Bracke en Sarah Scheepers, die sinds het afstuderen het onderzoeksveld verder hebben uitgebouwd. Andere oud-studenten trekken met de opgedane kennis naar allerhande sectoren om een degelijk gelijke kansen- en diversiteitsbeleid op poten te zetten, hetzij in het bedrijfsleven, het middenveld of het onderwijs.
Een andere bekende Vlaamse feministe is Monika Triest. Na de revolutie van mei ’68 te hebben meegemaakt in de VS, waar ze toen woonachtig was, keerde ze terug naar het vaderland. Triest stond mee aan de wieg van de eerste universitaire opleiding vrouwenstudies in de Lage Landen en bekleedde de eerste leerstoel vrouwenstudies aan de universiteit van Amsterdam. Daarnaast publiceerde ze meerdere boeken en was ze ook voorzitter van de Vrouwen Overleg Komitee van 1981 tot 1983.
De Verenigde Naties roepen het jaar 1975 uit tot het Internationaal Jaar van de Vrouw. Tijdens een eerste wereldcongres in Mexico City wordt gewerkt aan het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women, afgekort als CEDAW). De tekst is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten voor de Mens, wat de lidstaten reeds in 1948 ondertekenden. In België zet de regering als voorbereiding op het congres een commissie op, binnen het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling, die zich toespitst op vrouwenarbeid. Verschillende wetsvoorstellen worden besproken. Hoewel abortus en de huishoudtoelage niet worden goedgekeurd, zijn feministen wel lovend over de nieuwe wetgeving over de wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten. Al in 1947 dienden de juriste Georgette Ciselet en de socialistische volksvertegenwoordiger Jeanne Vandervelde een wetsvoorstel in tot wijziging van de huwelijkswet, maar tevergeefs. In 1976 werd de gelijkheid van man en vrouw binnen het huwelijk alsook in het ouderschap eindelijk een feit. Toch blijkt het mannelijk overwicht nog steeds in de bepaling van de nationaliteit van de vrouw en de kinderen die uit het huwelijk geboren worden. Ook het feit dat kinderen steevast de familienaam van de vader toegekend krijgen, toont aan dat de man het nog steeds aan het langste eind trekt.
De mediagenieke en doeltreffende acties van de Nederlandse Dolle Mina’s waaien over naar België. Ook uit Frankrijk komt een frisse wind die het feminisme een tweede leven inblaast. Simone de Beauvoir wordt in 1949 het boegbeeld van de tweede golf, dankzij haar baanbrekende werk De Tweede Sekse [3] dat aan de basis ligt van hedendaagse feministische theorievorming. De Nederlandse Joke Kool-Smit verlegt met haar artikel Het Onbehagen van de Vrouw [4] evenzeer grenzen en benoemt wat ook de Amerikaanse Betty Friedan beschreef als “the problem that has no name”[5]. Beiden verwerpen de gangbare verheerlijking van een leven als echtgenote, huisvrouw en moede en verschuiven de focus naar het najagen van zelfontplooiing, een bevredigende professionele carrière en onafhankelijkheid. Wereldwijd borrelt een feministisch verzet op, inhakend op andere emancipatorische drang van verschillende protestbewegingen. Vertrekkende vanuit hun geleefde ervaringen, zoeken vrouwen naar verbanden, naar oorzaken en oplossingen voor hun gedeelde onderdrukking. Naarmate het feministisch onderzoek vordert en feministische theorie zich verder ontwikkelt, worden de eisen voor juridische en sociale rechten te buiten gegaan. Het feminisme van de tweede golf aspireert als het ware een mentale bevrijding van onderdrukkende mechanismen die vrouwen in de greep houden.
In België organiseert PAG naast Stem Vrouw-acties en discussieavonden ook praatgroepen. Wanneer een Antwerpse praatgroep met ruimtegebrek kampt, wordt een eerste vrouwenhuis opgericht. Al snel schieten vrouwenhuizen als paddenstoelen uit de grond. Hier vinden vrouwen een safe space om persoonlijke verhalen uit te wisselen en elkaar te ondersteunen. Bovendien kunnen ze er terecht voor opvang, directe hulpverlening, ontspanning maar ook vorming. Hiervoor is echter informatie nodig, die erg verspreid en moeilijk toegankelijk blijkt. Om aan die verzuchtingen tegemoet te komen, wordt het pluralistisch documentatiecentrum RoSa in het leven geroepen. In 1977 neemt Renée Van Mechelen (1946 – 2007) het heft in handen en sticht de vzw Rol en Samenleving. Samen met Chris Zwaenepoel, later directeur, begint ze allerlei feministische documenten te verzamelen. Een jaar later is het zover: op 26 oktober 1977 opent RoSa de deuren in het cultureel centrum van Vorst. Met de steun van toenmalig minister van cultuur Rika De Backer wordt de collectie langzaam uitgebouwd. Renée is jarenlang voorzitter. Bij haar overlijden in 2007 bestaat de RoSa collectie uit maar liefst 25.000 boeken, 700 tijdschriftentitels, een uitgebreid feministisch archief en talloze affiches en pamfletten.
De nadruk op het privéleven en vrouwelijke seksualiteitsbeleving van de tweede golf heeft ook een weerslag op de zichtbaarheid van lesbische vrouwen. De homobeweging die zich sinds de jaren ’50 stilaan had ontwikkeld in Vlaanderen, is – zoals de rest van de samenleving – voornamelijk gefocust op mannen. Historisch gezien hebben lesbische vrouwen vaak in de schaduw gestaan van homoseksuele mannen, en hoewel beide stromingen vandaag grotendeels zijn opgegaan in de lgbtq-beweging blijft dat aanvoelen tot op vandaag doorleven. De vrouwenbeweging bood lesbiennes alleszins een veilige plaats om elkaar te ontmoeten en verhalen uit te wisselen in praatgroepen. Ongeacht seksuele geaardheid, delen deze vrouwen immers hun achterstelling in een mannenmaatschappij. Toch vinden veel lesbische vrouwen ook hier niet hun gading. De maatschappelijke acceptatie van homoseksualiteit blijkt geen prioriteit op de feministische agenda. Integendeel, sommige heteroseksuele feministen schuwen de lesbische aanwezigheid in de vrouwenbeweging. De argwanende en mannelijke buitenwereld plakt de gehele vrouwenbeweging immers regelmatig het etiket “lesbisch” op, waar heteroseksuele feministen dan weer niet mee gediend zijn. Het is een stigma dat ook vandaag nog wordt aangevoerd als onwetende, antifeministische retoriek.
De drang naar emancipatie die de feministische beweging kenmerkt, stimuleert lesbiennes om zich autonoom te organiseren en zich toe te spitsen op hun eigen specifieke noden. Hun voornaamste strijdpunt is het verwerpen van de heteronorm, ook binnen de feministische beweging. De relatie tussen de autonome lesbiennebeweging en de bredere vrouwenbeweging is complex. In de tweede helft van de jaren ’70 ontstaan autonome lesbiennegroepen uit vrouwenhuizen. Velen functioneren ook binnen de vrouwenwerking of maken gebruik van de infrastructuur. De eerste autonome lesbische organisatie is Sappho, die in 1974 werd opgericht in Gent. Vier jaar later volgen andere steden hun voorbeeld. Zo vinden Antwerpse lesbiennes in 1978 een thuis in Athis.
Een taboeonderwerp dat in de veilige context van de praatgroepen voor het eerst bespreekbaar wordt gemaakt, is seksueel misbruik. Op het Internationaal Tribunaal van Misdaden tegen Vrouwen, dat in 1976 in Brussel plaatsvindt, worden getuigenissen gehoord van misbruikte vrouwen. Het is een belangrijke impuls voor de oprichting van het eerste vluchthuis in Brussel in 1977. Leuven, Gent en Antwerpen volgen een jaar later. Verkrachting wordt een belangrijk thema voor de vrouwenbeweging. Feministen verzetten zich onder meer tegen het strafwetboek, waarvoor verkrachting binnen het huwelijk niet strafbaar was tot het einde van de jaren zeventig. Pas in 1979 spreekt het Brusselse Hof van Beroep het cruciale arrest uit: hoewel de man ‘recht’ had op seks binnen het huwelijk, stond de Belgische wetgever hem niet langer toe om dit recht op te eisen met geweld. Uiteindelijk was het de wet van 4 juli 1989 die de definitie van verkrachting verruimde en echtelijke verkrachting expliciet verbood, door het gelijk te stellen aan andere gevallen van verkrachting.
Een ander, maar al even gevoelig thema is abortus. Voor de tweede golffeministen staat zelfbeschikking centraal. Daarom eisen vrouwen het recht om zelf te beslissen over hun leven, hun lichaam en hun seksualiteit. Abortus moet uit het strafrecht gehaald worden, zo luidt het. Wat voorheen taboe en clandestien was, wordt nu luid door de straten geroepen. “Baas over eigen buik”, een slogan oorspronkelijk van de Nederlandse Dolle Mina’s, wint ook in Vlaanderen aan populariteit. Er zijn betogingen en manifestaties waarover de media gretig verslag uitbrengt. Ook op de eerste internationale vrouwendag in 1972 krijgt het thema veel aandacht. In 1973 bereikt de abortusstrijd zijn hoogtepunt. Dokter Willy Peers (1924 – 1984) wordt aangehouden voor het uitvoeren van abortus bij driehonderd vrouwen. Zijn arrestatie werkt als een rode lap op een stier. Petities, manifestaties, infoavonden en steunacties brengen de zaak Peers onder nationale aandacht. Van dr. Peers is bekend dat hij vanuit een diepe sociale bewogenheid en respect voor de mens handelde. Zijn leven lang zet hij zich in voor probleemloze toegang tot anticonceptie, pijnloze bevalling en het recht op abortus. Dit is niet vanzelfsprekend want het verspreiden van en reclame maken voor voorbehoedsmiddelen was bij wet verboden in België tot 1973, wanneer het verbod onder druk van de vrouwenbeweging wordt opgeheven. Wanneer de fameuze dokter na vijvendertig dagen wordt vrijgelaten, blijft abortus een heet hangijzer dat de feministische beweging verdeelt. Socialistische groepen pleiten voor legalisering, terwijl christelijke organisaties abortus veroordelen. Pas in 1990 wordt abortus gelegaliseerd.
“Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt”. Met deze inmiddels fameuze woorden uit haar bekendste werk De Tweede Sekse legt Simone de Beauvoir al in 1949 de vinger op de geconstrueerde aard van vrouwelijkheid. Tijdens de tweede golf wordt dit fundamentele inzicht uitgebreid getheoretiseerd. Zo wordt het analytisch concept gender uitgewerkt. Het verwijst naar de sociale en maatschappelijke verwachtingen rond mannelijkheid en vrouwelijkheid. Gender wordt daarmee beschouwd als het sociale geslacht van een persoon en bij gevolg onderscheiden van het biologisch geslacht. Feministen van de tweede golf positioneren zich zo aan het ene uiterste van het natuur-cultuur debat. Waar het destijds de dominante opvatting was dat vrouwen “van nature” anders zijn dan mannen, stellen feministen dat cultuur zowel mannen als vrouwen genderrollen oplegt en dus verschillen tussen mannen en vrouwen creëert door opvoeding en socialisatie. Dit inzicht vormt de basis voor feministische theorievorming tijdens de tweede golf.
Met de feministische klassieker The Female Eunuch (1970) doet Germaine Greer veel stof opwaaien. Ze wijst namelijk op het onderscheid tussen biologische verschillen, die inherent en onveranderlijk zijn, en psychologische verschillen die voortkomen uit sociale conditionering. Mannen en vrouwen worden aangeleerd zich te conformeren aan sociaal geconstrueerde genderpatronen, wat resulteert in ongelijke machtsrelaties. Zo beschouwt Greer het traditionele huwelijk als de bron van onderdrukking van de vrouw. Ze bepleit seksuele bevrijding als de sleutel tot bevrijding.
Datzelfde jaar publiceert de al even radicale Kate Millett het baanbrekende boek Sexual Politics (1970). Ook zij veroordeelt de institutionele manier waarop mannen en vrouwen op impliciete en subtiele wijze geïndoctrineerd worden door patriarchale ideologie, waardoor mannelijkheid wordt gelijkgesteld met dominantie en macht, en vrouwelijkheid met onderwerping en ondergeschiktheid. Dit proces van primaire socialisatie noemt ze interne kolonisatie. Millett benadrukt dat het systeem van onderdrukking in stand wordt gehouden door (de dreiging van) seksuele objectivering en geweld.
In 1972 introduceert Ann Oakley het begrip gender als analytisch concept om de verschillen tussen mannen en vrouwen te onderzoeken. Ze stelt dat de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen uitvergroot worden om ongelijke machtsverhoudingen te legitimeren. In 1975 werkt Gayle Rubin het ‘sekse/gender systeem’ uit, waarmee ze aantoont dat de vooronderstelde samenhang tussen iemands biologische geslacht, sociale gender en seksuele oriëntatie slechts cultureel geconstrueerd is. Ze benoemt de normerende processen waarmee de westerse maatschappij een voorgeschreven script opdringt voor gedrag, lichamelijkheid en seksualiteit. Dit zijn gendernormen.
Rubin benadrukt dat onze samenleving er stilzwijgend vanuit gaat dat iedereen heteroseksueel is, totdat iemand zich hier expliciet van distantieert. Zij die aangeven zich aangetrokken te voelen tot iemand van hetzelfde gender, worden als afwijkend van de norm, en bijgevolg abnormaal, als beschouwd. Dit noemt men heteronormativiteit. Rubin betwist echter dat iedereen die bij de geboorte als vrouw wordt bestempeld zich ook zo zal identificeren en zich aangetrokken zal voelen tot mannen.
In Compulsory heterosexuality and lesbian existence (1980) stelt Adrienne Rich het heteronormatieve karakter van de feministische beweging ter discussie. Ze beschouwt lesbian existence als een vorm van politiek verzet tegen een dominant patriarchale cultuur. Naast de uitgesproken lesbische seksuele voorkeur, spreekt Rich ook over een lesbisch continuüm. Hiermee bedoelt ze een breed spectrum waarop alle vrouwen zich begeven. Het omvat zowat alle vormen van vriendschap: van psychologische vereenzelviging met vrouwen tot emotionele, romantische of seksuele banden met vrouwen.
Het onderscheid tussen het sociale geslacht en het biologische geslacht impliceert dat de courante, binaire opdeling in mannen en vrouwen voortkomt uit een socialisatieproces dat men internaliseert en waardoor gender wordt aanvaard als een ‘natuurlijke’ uiting van iemands identiteit. Eigenschappen die voorheen als vanzelfsprekend ‘vrouwelijk’ werden beschouwd, worden nu in vraag gesteld. Feministen verwerpen het essentialistische idee dat vrouwen gemaakt zijn om te moederen, te koken en te kuisen.
In de VS in de jaren ‘60 stelt de hoogopgeleide Betty Friedan zichzelf de vraag of het leven haar niet meer te bieden heeft dan comfortabele huiselijkheid en moederschap. Wanneer ze vaststelt dat haar vroegere klasgenoten van Smith College met hetzelfde sluimerende gevoel van nietigheid en verveling kampen, beseft ze dat het om een structureel probleem gaat in Amerikaanse gezinnen. Ze benoemt het ‘the problem that has no name’. In 1963 schrijft ze hierover een boek, getiteld The Feminine Mystique. Ze bekritiseert stereotyperende beeldvorming in reclame, televisie en vrouwenbladen die vrouwen doorgaans afschilderen als ofwel gelukkige, toegewijde huisvrouwen ofwel als gefrustreerde, neurotische carrièrejagers. Omdat het boek dominante genderrollen verwerpt, wordt The Feminine Mystique als een kenmerkend boek van de tweede feministische golf beschouwd. Toch wordt Friedan ook fel bekritiseerd door minder begoede vrouwen die haar wijzen op een gebrek aan klasse-bewustzijn. Er waren immers ook veel vrouwen die wél werkten, maar uit noodzaak en in precaire arbeidsomstandigheden. Ze vormen de schuldige blinde vlek in Friedan’s analyse waarin de vrouw uit de middenklasse wordt neergezet als de representatieve autoriteit voor vrouwen in het algemeen.
In Nederland krijgt Friedan bijval van de radicalere Joke Kool-Smit, die in 1967 een artikel voor het maatschappijkritisch blad De Gids publiceert onder de veelzeggende titel Het onbehagen bij de vrouw. Reflecterend op haar eigen situatie, verwoordt Smit een felle kritiek op de sleur en de zelfopoffering die gepaard gaan met de maatschappelijke verwachting dat vrouwen hun roeping vinden in de privésfeer van het huishouden. Zoals vele feministen van de tweede golf ziet Smit heil in de anticonceptiepil die de vrouw bevrijdt van de lasten van het moederschap en de afstompende uitzichtloosheid van het bestaan als huisvrouw. Daarnaast formuleert ze verschillende concrete en vooruitstrevende voorstellen om de maatschappelijke positie van de vrouw te verbeteren. Zo pleit Smit voor een radicale herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen, het beslissingsrecht van de vrouw rond de abortuskwestie en gelijk loon voor gelijk werk. De impact van haar relaas is niet te overzien en stimuleert een nieuwe emancipatiegolf in Nederland. Omdat ze een pioniersfunctie vervulde in de Nederlandse vrouwenbeweging, werden verschillende initiatieven naar haar vernoemd, waaronder ook de Joke Smit-prijs voor vrouwenemancipatie.
Nog een links-radicale feministe uit Nederland die de strijd aangaat met de socialisatieprocessen die mannen tot mannen maakt en vrouwen tot vrouwen, is Anja Meulenbelt. In 1976 schrijft ze de feministische klassieker De schaamte voorbij, waarin ze taboes doorbreekt en zowat alle sociale verwachtingen rond vrouwelijkheid aan haar laars lapt. Als docente socialisatietheorie, bepleit ze het belang van roldoorbrekende beeldvorming, opvoeding en onderwijs. Toch is Meulenbelt ervan overtuigd dat enkel de socialiserende instituties en conventies veranderen niet zal volstaan. Ze acht het cruciaal om geïnternaliseerde ideeën in vraag te stellen en de interne kolonisatie waar Kate Millett over spreekt te doorprikken. Meulenbelt benadrukt dat, hoewel mannen geen individuele schuld hebben aan de historisch en systemisch gegroeide onderdrukking van de vrouw, ze wel een individuele verantwoordelijkheid hebben om deze structuren in vraag te stellen. De doorwinterde activiste is tot op vandaag politiek geëngageerd. Ze zet zit in voor antiracistische sociale strijd en behartigt een intersectioneel feminisme. Met meer dan veertig boeken op haar naam, geeft ze het Nederlandstalige feminisme een bekend gezicht.
[1] Offen, K. M. (2000). European feminisms, 1700-1950: a political history. Stanford University Press.
[2] Hanisch, C., Firestone, S., & Koedt, A. (1970). Notes from the second year: women's liberation.
[3] De Beauvoir, S. (1989). Le deuxième sexe. Vintage.
[4] Kool-Smit, J. (1967). Het onbehagen bij de vrouw. De Gids, 130(9/10), 267-281.
[5] Friedan, B. (2001). The Feminine Mystique. 1963. New York.