Olivier Pintelon
Met inleiding van Maaike Neuville
De strijd om tijd
Berchem: EPO, 2018. 263 p.
gezin / arbeid / onbetaalde arbeid / arbeidstijdverkorting /
sekserollen / sociale ongelijkheid / vrije tijd / boek
Van ploetermoeders tot bumpervaders: voor steeds meer mensen is “druk, druk, druk” het nieuwe normaal. Als kersverse vader wordt ook politicoloog Olivier Pintelon elke dag met die ontnuchterende realiteit geconfronteerd. In De strijd om tijd (2018) onderzoekt hij een mogelijke oplossing om die eindeloze ratrace te temperen: de 30 urenweek. Met tal van wetenschappelijke studies en veelbelovende internationale voorbeelden laat Pintelon zien dat collectieve arbeidsduurverkorting niet alleen de uit de hand gelopen tijdsdruk kan intomen, maar ook de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zowel in de privésfeer als op de arbeidsmarkt kan beslechten.
Het boek opent met een kritische blik op de ongelijke genderverhoudingen zowel thuis als op het werk en een grondige analyse van hoe die ongelijkheid historisch is gegroeid. Pintelon toont aan dat ons huidig arbeidsmodel niet alleen de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen vergroot, maar evenzeer de ongelijkheid tussen socio-economische klassen en tussen de verschillende generaties. Om die groeiende sociale ongelijkheid terug te dringen ziet Pintelon heil in collectieve arbeidsduurverkorting, in de vorm van een 30 urenweek. Hij staaft zijn motie met voorbeelden uit het buitenland. Zo maakt hij de balans op van de Franse 35 urenweek en de Nederlandse deeltijdseconomie, en belicht hij hierbij steevast de genderdimensie. Ook de Scandinavische landen, die leiden op vlak van gendergelijkheid, komen aan bod: zowel de ietwat gekendere Zweedse experimenten met een 30 urenweek als de Finse shift van zes werkuren per dag worden besproken. Tot slot bespreekt Pintelon de lessen die hij trekt uit de bestaande internationale voorbeelden en formuleert hij voorstellen om de verkorte werkweek te kunnen transformeren naar het nieuwe voltijdse werkmodel in de Belgische context. Daarbij heeft hij oog voor het kostenplaatje om deze transitie op gang te brengen. Een hoopvol en visionair boek dat doet dromen van een gelijkere wereld.
In de geschiedkundige passages van het boek wordt duidelijk dat arbeidsduurverkorting doorheen onze sociale geschiedenis een constante is, en steevast fungeert als een emanciperende en herverdelende noodoplossing om onmenselijke arbeidsomstandigheden en uit de hand gelopen ongelijkheid de kop in te duwen. Industriële en technologische revoluties waren dan wel een grote sprong vooruit voor de mensheid, in de praktijk realiseerden ze zelden meer sociale vooruitgang. In tegendeel, uitvindingen resulteren veelal in meer kapitaal, meer rijkdom voor enkelen, en meer werkuren, minder rijkdom voor velen. Om de investeringen in technologische vernieuwing terug te winnen, wordt de werkdruk van arbeiders op de spits gedreven. Terwijl de massa 70 urenweken draait en de productiviteitsgroei waanzinnige proporties aanneemt, strijken de fabrieksbeheerders de bedrijfswinsten op. Tot diep in de negentiende eeuw neemt de arbeidstijd enkel toe, samen met de ongelijkheid.
Tijd als het ultieme klassenonderscheid.
In het begin van de twintigste eeuw klinkt de roep om democratische en sociale hervormingen steeds luider. Na de Eerste Wereldoorlog geven steeds meer Europese landen gehoor aan twee centrale eisen die niet langer te negeren zijn: het algemeen enkelvoudig stemrecht en de achturendag. In België treedt de achturendag op 14 juni 1921 in voege dankzij de wet-Wauters. De modale Belg geniet voor het eerst van vrije tijd, wat tot dan toe een privilege van de rijken was. Productiemethoden worden gemoderniseerd, werkloosheid wordt teruggedrongen, en de productiviteit? Die stijgt met een vijfde tot een kwart. In 1936 maakt het betaald verlof opgang, oorspronkelijk één week. In de jaren vijftig, zestig verdwijnt zaterdagwerk stilaan uit onze economie, wat resulteert in de wet van 1964 die het werkvrij weekend officialiseert. Tegen 1980 bieden nagenoeg alle sectoren 24 dagen congé payé.
Hierna volgt echter een decennialange standstill op vlak van arbeidsduurverkorting. Onder druk van het neoliberalisme stijgt de werkdruk en maakt ook de overurencultuur zijn entree. Op het eerste zicht lijkt het een paradox: we konden nog nooit zo vaak met vakantie en de officiële werkweek kortte met tien uur in tijdens de naoorlogse decennia, en toch komen we tijd te kort. Hoe komt dat dan? Omdat vrouwen – en dan vooral moeders – veel meer betaalde arbeid verrichten dan voorheen. Terwijl het kostwinnersmodel plaats ruimde voor het tweeverdienersmodel, pasten de werkuren zich niet aan aan dit nieuwe maatschappelijke model.
In het begin van de twintigste eeuw is bijna iedereen aan de slag. Hoewel het huisvrouwleven het burgerlijke vrouwelijksideaal is, is dit in de realiteit voor de meeste gezinnen financieel onhaalbaar. Het inkomen van mannen, vrouwen, zelfs kinderen is vaak noodzakelijk voor een afdoend gezinsinkomen. Vrouwen verdienen dan wel minder, maar de meerderheid onder hen werkt. Het kostwinnersmodel wordt pas de burgerlijke norm wanneer de economische crisis van de jaren dertig de werkloosheidscijfers de hoogte in drijft. Het ingenieuze plan om elk gezin te voorzien van tenminste één inkomen wil de tewerkstelling van mannen veilig stellen door vrouwen te weren van de arbeidsmarkt. In België piekt het aantal huismoeders in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog.
Verstoot de Grote Depressie vrouwen van de arbeidsmarkt, dan doet de economische boom van de jaren zestig het omgekeerde. De Belgische economie draait op volle toeren, de werkloosheid daalt aanzienlijk en vrouwen vinden stilaan hun weg naar de betaalde arbeidsmarkt. Tegen het einde van de golden sixties verovert mei 1968 de geesten. Een groeiende groep – vooral geschoolde vrouwen – eist haar rol op in het publieke leven en ijvert voor gendergelijkheid. Dankzij sleutelmomenten zoals de staking van de arbeidsters van FN Herstel en de zaak Defrenne wordt gelijk loon voor gelijk werk een belangrijke eis. De volledige economie wordt hertekend: de dienstensector bloeit, de industrie krimpt. Vrouwen gaan voornamelijk aan de slag in juist die groeisectoren, ironisch genoeg in lijn met de traditionele genderrollen waarvan vrouwen zich destijds willen emanciperen. Deze geschiedenis van gegenderde sectoren verklaart bovendien in grote mate de horizontale segregatie op de arbeidsmarkt van vandaag. In de jaren zeventig, tachtig gaan steeds meer vrouwen uit werken. Steeds meer gezinnen kunnen zorg en huishoudelijke taken uitbesteden. Het aantal crèches neemt stelselmatig toe. Tijd wordt iets dat alleen de hogere middenklasse nog kan betalen. Het tijdperk van de huisvrouw loopt op zijn laatste benen, en daarmee ook het kostwinnersmodel. In de jaren tachtig worden tweeverdieners de norm voor gezinnen. Sindsdien trachten mannen en vrouwen krampachtig betaald werk te combineren met het huishouden en zorgtaken. Tijd wordt schaars voor de tweeverdieners, om nog maar te zwijgen over alleenstaande ouders.
Vrouwen hebben minder vrije tijd dan mannen. Men gaat er vaak vanuit dat we collectief minder werken dan na de Tweede Wereldoorlog, maar dat klopt enkel voor mannelijke kostwinners, niet voor vrouwen. Zij kloppen dan wel minder uren betaalde arbeid dan hun mannelijke collega’s, maar compenseren dat ruimschoots met onbetaalde arbeid op het thuisfront. Per week besteden vrouwen gemiddeld acht uur meer aan het huishouden, anderhalf uur meer aan kinderzorg. De Amerikaanse socioloog Arlie Hochschild noemt het de “dubbele shift” van vrouwen. Bovendien krimpt de genderkloof op vlak van betaalde en onbetaalde arbeid maar langzaam. De grootste evolutie in de herverdeling van taken tussen mannen en vrouwen vond plaats in de jaren zeventig, begin jaren tachtig. Daarna stagneerde de trend min of meer, net als de collectieve arbeidsduurverkorting. En precies dat zou soelaas kunnen bieden.
Een groeiend aantal studies komt tot eenzelfde onthutsende conclusie: zowat de hele man-vrouwongelijkheid op de arbeidsmarkt berust op kinderen. Wetenschappers spreken dan ook niet voor niets van de “moederschapsboete”. Jonge vrouwen betalen hun kroost cash in termen van verloning en carrière, zo stelt Pintelon, want bij wijze van culturele erfenis komt “de tweede shift” nog steeds in het laatje van vrouwen. Zij maken dan ook sneller de keuze voor arbeidsonderbreking, tijdskrediet of deeltijds werk om de combinatie arbeid en gezin bol te werken. En dat heeft negatieve gevolgen voor de carrièreperspectieven van vrouwen en de economische gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Deeltijds werk en de gegenderde taakverdeling zijn immers grootste oorzaken van de loonkloof.
Een voltijdse werkweek verkorten tot 30 uur betekent een mooie balans tussen de huidige arbeidsduur van mannen en vrouwen met een gezin. Momenteel werkt een man namelijk zo’n 35 uur per week op de betaalde arbeidsmarkt terwijl een vrouw gemiddeld 26 uur per week betaalde arbeid verricht.
Wanneer de werktijd verminderd wordt, krijgen mannen en vrouwen meer ademruimte om zorgtaken op te nemen en gelijk te verdelen. Er komt meer vrije tijd voor kind en gezin, voor was en voor plas. Dit zou niet alleen de dubbele dagtaak van de vrouw aanzienlijk verminderen of zelfs doen verdwijnen, ook zou het de (voltijdse) arbeidsparticipatie van vrouwen ten goede komen en daarmee de loonkloof drastisch verkleinen. Een collectieve 30 urenweek maakt de (gedwongen) keuze voor deeltijds werk grotendeels overbodig en verkleint zo de genderkloof, zowel op het vlak van arbeidsparticipatie als op het vlak van economische zelfstandigheid.