In 2017 deden Sarah Bracke, Wannes Dupont en David Paternotte onderzoek naar antigendercampagnes in België waaruit bleek dat die eerder een marginaal fenomeen waren in vergelijking met andere Europese landen. Op vraag van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM) nam Paternotte de situatie in België opnieuw onder de loep: er blijkt veel veranderd in een paar jaar tijd.
David Paternotte is universitair hoofddocent sociologie aan de Université Libre de Bruxelles (ULB). Hij deed onderzoek naar het homohuwelijk en LHBT-activisme, en bestudeert nu antigendercampagnes en aanvallen op academische vrijheid in Europa. In het kader van onze Uitgelezen Lente/Zomer 2024 spraken we met hem over de antigenderbeweging in België. In september 2023 rondde hij samen met Alexandra Ana (FNRS/ULB), Neil Datta (EPF) en Archibald Gustin (FNRS/ULiège/VUB) een onderzoek af naar antigendercampagnes in België. Het rapport daarover werd in juli 2024 gepubliceerd. RoSa belicht de voornaamste inzichten van dit geactualiseerd rapport. We beginnen bij het begin: wat wordt bedoeld met antigendercampagnes?
Een belangrijk onderscheid ten opzichte van vroegere conservatieve mobilisaties die zich verzetten tegen progressieve vooruitgang is de opvallende diversiteit onder de actoren. In sommige opzichten lijken ze zelfs tegengesteld, zoals (extreem)rechtse politici en moslims. Ook zijn antigendercampagnes van vandaag meer geprofessionaliseerd dan vorige tegenbewegingen en bovendien sterk verankerd in transnationale netwerken.
De antigenderbeweging omvat een brede waaier aan actoren die over tal van onderwerpen van mening verschillen, maar een gemeenschappelijk ideologisch strijdpunt vinden in hun verzet tegen wetten, beleidsmaatregelen, activisme en onderzoek rond gendergelijkheid en LHBT-rechten. De specifieke thema’s waarrond zij mobiliseren zijn afhankelijk van de sociale en politieke debatten in hun specifiekeculturele context en worden gekozen in functie van het potentieel om brede steun te vergaren bij nieuwe doelgroepen, zoals rond seksuele en relationele opvoeding in het lager onderwijs, of net om progressieve stemmen te verdelen, zoals bijvoorbeeld draagmoederschap en trans rechten in de feministische beweging tot verdeeldheid leiden. Daarover later meer.
Paternotte en zijn collega’s onderscheiden zes categorieën: religieuze actoren, middenveldorganisaties, intellectuelen en strategen, financiers, politieke partijen en staten.
Hoewel de eerste antigendercampagnes een katholiek initiatief waren, hebben ook andere godsdiensten dit gedachtegoed en discours overgenomen. Ook heel wat betrokken middenveldorganisaties zijn (historisch) verbonden met de Katholieke Kerk. Toch merken de onderzoekers ook tal van niet-religieuze organisaties op, zoals bezorgde oudergroepen en anti-abortusgroepen. Daarnaast gaat het om intellectuelen en strategen bij hoger onderwijsinstellingen of conservatieve think tanks, die bevooroordeeld wetenschappelijk onderzoek construeren en bovendien een intensieve politieke en gerechtelijke lobby en campagne-engineering hebben ontwikkeld. Onder de geldschieters zijn er zowel private actoren zoals rijke miljardairs en aristocraten, als stichtingen en bedrijven. Interessant is dat de onderzoekers vaststellen dat Hongarije steeds vaker optreedt als hub en financierder. Tot slot zijn antigenderactoren er in sommige gevallen in geslaagd om overheidsfinanciering te bemachtigen, bijvoorbeeld doordat ze het statuut van politieke partij hebben verworven. Volgens de onderzoekers zijn het vandaag dan ook voornamelijk individuele politici en politieke partijen die een cruciale rol spelen in de antigenderbeweging.
Waar antigendercampagnes voorheen hun oorsprong voornamelijk vonden in de conservatieve rand van de Katholieke Kerk, gaat het vandaag veeleer over politieke actoren die zich rechts tot extreemrechts op het politieke spectrum bevinden.
Deze verschuiving verklaren de onderzoekers enerzijds door internationale beïnvloeding en anderzijds door “een besmetting tussen rechts en extreemrechts binnen een gemeenschappelijke ideologische ruimte. In Vlaanderen draagt deze dynamiek, die tot uiting komt in de concurrentie tussen nationalistisch rechts en extreemrechts, bij aan de politisering van genderthema’s, die centraal komen te staan in het debat en dus een geliefkoosd doel zijn geworden.” (p. 60)
In de meeste landen lijken (extreem)rechtse populistische groeperingen het meest ontvankelijk voor antigenderdiscoursen en -mobilisaties, aldus Paternotte en co. In de meest extreme gevallen gaat het niet meer om politieke partijen, maar om de overheid en het volledige staatsapparaat, zoals het geval lijkt in illiberale staten waar de rechtsstaat onder vuur ligt, zoals Polen en Hongarije. In België merken de onderzoekers dan weer op dat de broeihaard van antigendercampagnes verschoven is vanuit Wallonië naar Vlaanderen. Aan beide kanten van het land blijven er echter antigenderactoren actief. Zo worden zowel de Franstalige liberalen (MR) als de Vlaamse nationalisten (N-VA en Vlaams Belang) vermeld in het rapport, evenals christendemocraten aan beide kanten van de taalgrens. Weinig initiatieven steken echter de taalgrens over. Invloed vanuit het buitenland lijkt een grotere impact te hebben. Door zich een antigenderdiscours eigen te maken willen de Franstalige liberalen volgens Paternotte e.a. vooral vermijden dat ze rechts worden ingehaald. De bedoeling is hun hegemonie op rechts in Wallonië te consolideren, en tegelijkertijd het publieke debat op centrum-links rechtser te maken. In Vlaanderen is er hoe dan ook sprake van een rechts overgewicht en dienen antigenderthema’s vooral om het debat toe te spitsen op identiteit, wat rechts meer stemmen oplevert en hen helpt concurreren met extreemrechts (p. 49).
Tot slot merken de onderzoekers een duidelijke generatievernieuwing op, met jonge activisten die Marsen voor het Leven organiseren in Brussel, alsook een heropleving van conservatieve en extreemrechtse studentenverenigingen zoals Schild en Vrienden die naar eigen zeggen de strijd aanbinden met progressieve bewegingen die de academische wereld in een wurggreep zouden houden.
De diversiteit die de antigenderbeweging kenmerkt, toont zich ook in haar mobilisaties. Antigendercampagnes variëren van vorm, schaal, strategie en reikwijdte. Demonstraties zijn dan wel de meest zichtbare vorm van actie, vandaag laten antigenderactoren steeds vaker van zich horen via sociale media en zelfs via eigen nieuwskanalen. Er worden petities en burgerinitiatieven gelanceerd, die worden ingezet voor politieke belangenbehartiging en lobbywerk. Zo worden antigenderactoren uitgenodigd voor parlementaire hoorzittingen of zetelen ze in adviescommissies, vaak over thema’s als gezondheid, gezin en bio-ethiek. Tot slot hebben antigenderactoren ook de nodige juridische en financiële slagkracht ontwikkeld om zowel juridische als gerechtelijke acties te ondernemen. De onderzoekers wijzen ook op voorvallen van juridische intimidatie van progressieve actoren.
Voortbouwend op de ervaring van internationale bondgenoten worden expertise en middelen uitgewisseld en worden lokale partnerorganisaties opgericht. Zo hebben verschillende Amerikaanse organisaties intussen lokale vertakkingen in Europa, meer bepaald in de Europese beslissingscentra: Brussel, Genève, Straatsburg en Wenen. De rol van Brussel mag dan ook niet onderschat worden, aldus Paternotte e.a. Waar in 2017 antigenderactoren gevestigd in Brussel, en breder in België, maar beperkte invloed hadden op de nationale situatie, is de groeiende normalisering van antigenderdiscoursen in het publieke debat een signaal dat deze organisaties ook hier impact hebben. Dit vraagt dus om waakzaamheid en opvolging, zo luidt het bij de onderzoekers.
Naast thema’s die historisch en nog steeds veel verzet teweegbrengen zoals abortus, zijn er de afgelopen jaren aan een sneltempo meer en uiteenlopende doelen bijgekomen. Het rapport gaat specifiek in op zeven thema’s: het recht op abortus, de juridische erkenning van homoseksualiteit, gender en seksuele vorming, het recht op euthanasie, trans rechten, transhumanisme en ‘wokisme’. De vermenigvuldiging en diversificatie van thema’s en doelen leidt niet alleen tot nieuwe doelgroepen en sympathisanten, maar ook tot nieuwe allianties en complexere netwerken van actoren, die niet noodzakelijk dezelfde zijn voor alle thema’s. Ongeacht het thema zijn er terugkerende ingrediënten die worden ingezet om morele paniek te veroorzaken, zoals broodje aap verhalen over scholen die leerlingen leren masturberen en pornografie tonen, of zelfs pedofilie promoten. Steeds meer spitsen antigenderactoren zich toe op trans rechten, specifiek bij minderjarigen. Hoewel frontale aanvallen in België eerder zeldzaam zijn volgens de onderzoekers, waarschuwen antigenderactoren in ons land veeleer voor een ‘hellend vlak’ en mogelijke perverse effecten van progressieve vooruitgang, wat kenmerkend is voor reactionaire discoursen (p. 60).
Die angstpolitiek spitst zich in België vooral toe op trans thema’s, euthanasie en het zogenaamde ‘wokeisme’.
2022-2023 betekenden voor ons land een belangrijk kantelpunt: debatten over ‘wokisme’ waaien over vanuit de VS en vinden ook in ons land voet aan de grond bij prominente politieke spelers. Een anti-trans discours dat het Verenigd Koninkrijk in de ban houdt, vindt evenzeer - en des te meer in aanloop naar de verkiezingen - ingang in het maatschappelijke en politieke debat in België. Ook de financiering van onderzoek en organisaties rond genderthema’s komt onder vuur te liggen in het publieke discours van verschillende politici.
Euthanasie fungeert bij uitstek als stokpaardje van transnationale antigenderactoren in België omwille van het baanbrekend karakter van de Belgische wetgeving hieromtrent: euthanasie is in België gedecriminaliseerd en bovendien toegankelijk voor minderjarigen. Daarmee onderscheidt België zich van andere landen, waardoor ons land wereldwijd verworden is tot een studieplek, maar ook een strategisch strijdtoneel. Antigenderactoren waarschuwen voor ‘een olieplek die zich zal verspreiden als die niet wordt ingedijkt’.
Voor thema’s als het recht op abortus en het homohuwelijk geldt dan weer dat deze kwesties zo ingeburgerd zijn dat ze frontaal aanvallen bijzonder moeilijk is. De strijd richt zich dan ook eerder op het tegenhouden van een uitbreiding van rechten.
Hoewel België lange tijd de reputatie had een conservatief bolwerk te zijn in West-Europa en Brussel als Europese hoofdstad verschillende toonaangevende antigenderorganisaties huisvest, hebben antigendercampagnes in België paradoxaal genoeg slechts beperkt ingang gevonden in ons land. Daar zijn volgens het rapport drie voornaamste redenen voor.
Ten eerste zijn er in België verschillende belangrijke juridische overwinningen behaald en ethische hervormingen doorgevoerd aan het begin van de jaren 2000. Denk bijvoorbeeld aan de decriminalisering van euthanasie (2002), de legalisering van het homohuwelijk (2003) en dito adoptie (2006), de wet op gendermainstreaming (2007) en het eerste (hoewel gebrekkige en vervolgens herziene) wetgevend kader dat trans personen toestond hun genderidentiteit ook juridisch te laten erkennen (2007). Deze verwezenlijkingen werden in België voltrokken nog voor de antigenderbeweging in Europa ontstond. De eerste georganiseerde antigendergroeperingen en -mobilisaties dateren immers van de jaren 2010, met het Franse La Manif Pour Tous als eerste alarmsignaal. Dit collectief organiseerde zich in 2013 “in naam van de familie” (of liever het hetero kerngezin) in verzet tegen het homohuwelijk, dat in Frankrijk gekend staat als “le mariage pour tous”. Hoewel La Manif Pour Tous vandaag als eerste grote en in zekere zin succesvolle mobilisatie van de antigenderbeweging wordt gezien, ontspruiten er in heel Europa al gauw vergelijkbare bewegingen en manifestaties in verzet van een zogenaamde ‘genderideologie’. Ten tijde van de hiervoor vermelde grootse liberale overwinningen in België was er simpelweg nog geen sprake van dergelijk georganiseerd verzet tegen wetten en beleidsmaatregelen die gendergelijkheid en LHBT-rechten trachten te vrijwaren en te bevorderen.
Ten tweede heeft de katholieke kerk in België de laatste decennia enorm ingeboet aan macht en aanzien. Haar strategie en invloed is in vergelijking met andere Europese landen dan ook eerder gematigd en beperkt.
Ten slotte vertoonden rechtse en extreemrechtse partijen in België - in tegenstelling tot in sommige andere Europese landen - tot voor kort maar weinig interesse voor het thema gender en LHBT-rechten. De nadruk van dergelijke partijen lag vooralsnog voornamelijk op het thema migratie, islam en criminaliteit. Het gebrek aan aandacht van gevestigde politieke partijen verklaart dan ook gedeeltelijk dat antigendercampagnes in België minder omvangrijk en minder georganiseerd waren, in die mate dat het zelfs een marginaal fenomeen was in onze contreien.
Dat veranderde in de afgelopen jaren. Een wetsvoorstel voor de uitbreiding van het recht op abortus ligt al sinds november 2019 stof te vergaren en werd zowel in de formatiegesprekken van 2020 als in aanloop naar de federale formatie in 2024 geblokkeerd. Het is echter pas in september 2023 dat de mobiliserende kracht van de antigenderbeweging in België heel duidelijk wordt. In Franstalig België breekt er een ongeziene heisa uit naar aanleiding van een relatief bescheiden hervorming van het onderwijsprogramma voor relationele, affectieve en seksuele vorming, beter bekend onder het acroniem EVRAS. De anti-EVRAS mobilisaties verenigen een opvallend amalgaam van in sommige opzichten paradoxale ideologische actoren: conservatieve katholieke en islamitische religieuze organisaties, bezorgde oudergroepen en kinderbeschermingsverenigingen, kinderpsychiaters, maar ook antivaxers en aanhangers van diverse samenzweringstheorieën. De protesten mondden zelfs uit in brandstichting en vandalisme in verschillende scholen in de regio van Charleroi.
Bron hoofdafbeelding: Markus Winkler via Pexels