Jennie C. Stephens
Diversifying Power: Why We Need Antiracist, Feminist Leadership On Climate
Washington, D.C.: Island Press, 2020. 172 p.
feminisme / gezondheid / climate changes / leiderschap / antiracisme / mobiliteit / arbeid / wonen / economie
RoSa-ex.nr.: FII o/4
Wie moedeloos wordt van alle berichtgeving over de klimaatcrisis, raciale ongelijkheid, seksueel grensoverschrijdend gedrag en armoede, kan hoop putten uit dit toegankelijke boek van Jennie C. Stephens. Niet alleen toont Stephens hoe deze verschillende thema’s onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, ook haalt ze tal van inspirerende rolmodellen aan en zet ze krijtlijnen uit voor een ambitieuze intersectionele beweging voor sociale- en klimaatrechtvaardigheid. Volgens Stephens leven we immers in een cultureel transformatief moment en staan we op het punt de toekomst radicaal te hertekenen. Met dit boek reikt ze concrete handvatten aan om duurzaam samen te werken rond verschillende thema’s en het tij te keren. Essentieel in die strijd volgens Stephens? Divers leiderschap dat vertrekt vanuit antiracistische en feministische principes.
De klimaatcrisis, zo schrijft Jennie Stephens in haar inleiding, is bovenal een crisis in leiderschap. Het is het gevolg van decennialang falend beleid en weinig diverse leiders, voor wie het klimaat evenals sociale rechtvaardigheid niet prioriteit is. Zo gaat Stephens in hoofdstuk twee dieper in op de verreikende invloed van wat onderzoeker en auteur Dario Kenner de ‘polluter elite’ noemt. Die term verwijst naar een selecte groep van invloedrijke decision makers, waaronder steenrijke aandeelhouders en leidinggevenden in grote gas-, olie- en kolenmultinationals en andere vermogende individuen die baat hebben bij de aanhoudende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Verwijzend naar onderzoek en tal van andere boeken legt Stephens de verbanden bloot tussen de polluter elite en conservatieve, anti-overheid, patriarchale and racistische politiek. Het doel? “To promote fossil fuel dependence, weaken public oversight of the fossil fuel industry, and limit consumer choice of fossil fuel alternatives” (p. 24). Een belangrijk aspect van deze strategie is “reinforcing a deep and pervasive cultural mistrust of government”, zo schrijft Stephens (p. 25). Er wordt geïnvesteerd in netwerken die klimaatontkenning prediken en democratie ondermijnen, in politieke actiegroepen en think tanks die de desastreuze impact van fossiele brandstoffen op het klimaat relativeren of minimaliseren. Innovatieve technologie en onderzoek naar hernieuwbare energie wordt tegengewerkt. Dankzij effectief lobbywerk slaagde de polluter elite in de VS er zelfs in om subsidies te bemachtigen. De cijfers die Stephens hieromtrent naar voren schuift, zijn ronduit choquerend.
Maar wat er misloopt aan de top, verloopt beter onderaan: Stephens is hoopvol omdat ze vaststelt dat de klimaatbeweging steeds diverser wordt en ook steeds meer intersectionele verbanden legt met andere activistische bewegingen voor sociale rechtvaardigheid. Van Black Lives Matter tot #MeToo, steeds meer worden sociale strijdpunten geïntegreerd op de agenda van klimaatactivisten. Ook de antiracistische en feministische inzichten en principes van die bewegingen worden overgenomen en liggen steeds vaker aan de basis van de acties en beleidsvoorstellen die klimaatactivisten naar voren schuiven. Hoog tijd volgens Stephens om het momentum van deze transformatieve omwenteling aan te grijpen en werk te maken van één krachtige, verenigde maar diverse beweging voor sociale en klimaatrechtvaardigheid.
Een interessant inzicht uit het boek is Stephens’ kritiek op zogenaamd ‘klimaatisolationisme’. Met die term doelt ze op het framen van de klimaatcrisis als een geïsoleerd fenomeen, en als een concrete uitdaging die vraagt om een technocratisch antwoord en technologische oplossingen. Stephens merkt namelijk op dat discoursen over de klimaatcrisis maar al te vaak - en volgens haar misschien zelfs bewust - verwoord worden in abstract en technocratisch jargon. Dat leidt enerzijds tot politieke inertie: wanneer politici klimaat als geïsoleerd thema behandelen, schiet het klimaatbeleid tekort om structurele verandering en de nodige energietransitie in gang te zetten. Anderzijds leidt klimaatisolationalisme ook tot moedeloosheid onder burgers: als het thema complex wordt voorgesteld, laten burgers de oplossingen en actie al gauw over aan een handjevol wetenschappers en experts, vaak witte, welgestelde cis mannen. Het gebrek aan diversiteit onder hen bemoeilijkt de betrokkenheid en participatie van burgers nog meer, zo meent Stephens. Omdat de perspectieven die zij meenemen niet representatief zijn voor de samenleving, zijn hun beleidsmatige voorstellen vaak bijzonder kostelijk voor burgers en liggen ze bijgevolg buiten de mogelijkheden van achtergestelde groepen.
Stephens waarschuwt dat het klimaat geen geïsoleerd fenomeen is, maar daarentegen alle aspecten van de samenleving beïnvloedt, waaronder de economie, volksgezondheid, toegang tot voedsel, water, huisvesting, onderwijs en transport. Om dit punt kracht bij te zetten citeert Stephans de auteurs van A Planet To Win: Why We Need A Green New Deal (2019): “All politics are climate politics”. Het klimaat schept de context en materiële voorwaarde voor alles en iedereen. Naar het idee van gendermainstreaming breekt Stephens er een lans voor om klimaat consequent en integraal mee te nemen in iedere beleidsmatige en politieke beslissing.
Waar klimaatisolationisme vanuit een beperkte technocratische lens naar klimaat kijkt en selectief kwantitatieve doelen vooropstelt, biedt het model van een energiedemocratie dat Stephens verdedigt een breder kader dat het algemeen belang, sociale rechtvaardigheid en menselijke waardigheid centraal stelt. Een energiedemocratie is niet gebaseerd op dominantie, competitie en controle, aldus Stephens, maar op het versterken van autonome gemeenschappen evenals de herverdeling van rijkdom en macht, gepaard met investeringen in cultuur, onderwijs, zorg en mensen.
In deze toekomst waar Stephens naar streeft, draaien samenlevingen zowel op grootschalige hernieuwbare energiebronnen (zoals offshore windparken, gigantische zonne-energiebedrijven en grote geothermale energiecentrales) als kleinschalige verdeelbare energiebronnen (zoals windmolens, zonnepanelen, golf- en eb- en vloedsystemen aan de kust, en stadswarmte).
Deze diversiteit onder de gebruikte energiebronnen en de schaal waarop ze actief zijn garandeert dat ieder huishouden, iedere gemeenschap en uiteenlopende organisaties hiervan een graantje kunnen meepikken. Investeren in hernieuwbare energie draait om meer dan alternatieve energietechnologieën, het biedt de mogelijkheid om de economische achterstelling van gemarginaliseerde groepen terug te schroeven door in te zetten op lokale energieproductie en -controle in plaats van woekerwinsten en fossiele brandstoffen te concentreren onder enkelen. Wat nu nog ontbreekt om van deze toekomst een realiteit te maken, zo stelt Stephens, is politieke wil en toegewijd, divers leiderschap.
Heel wat van Stephens’ argumenten voor divers leiderschap herinneren aan de zogenaamde ‘diversity business case’, namelijk de neoliberale argumentatie dat diversiteit leidt tot winst. Zo haalt Stephens meerdere studies aan die aantonen dat bedrijven met divers leiderschap (en personeel) hogere winsten halen en innovatiever werk leveren. Ook verwijst ze naar comparatief onderzoek in maar liefst 91 landen dat concludeert dat politieke participatie van vrouwen onvoldoende wordt erkend als effectief middel om de klimaatcrisis aan te pakken en de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Dat onderzoek is consistent met bevindingen uit Stephens’ eigen onderzoek dat uitwijst dat vrouwen zich meer bewust zijn van de klimaatcrisis en meer belang hechten aan duurzaam beleid inzake klimaat. Ook de coronacrisis wordt aangehaald om vrouwelijk leiderschap in de verf te zetten als heilzaam: “Comparing leadership effectiveness during COVID-19, it is clear that countries led by women - including New Zealand, Germany, Denmark, Iceland, Taiwan, and Norway - have been among the most effective in managing the spread of the virus.” (p. 73). Omgekeerd worden ook bepaalde vervuilende gewoonten en normen, zoals vlees eten en de autocultuur, in verband gebracht met mannelijkheid.
Daarnaast baseert Stephens zich in haar pleidooi voor divers leiderschap ook op feministische en antiracistische strategieën en inzichten. Zo stelt ze dat divers leiderschap de belangen en noden van mensen van kleur, vrouwen, inheemse volkeren en andere gemarginaliseerde groepen prioriteren bij wijze van herstelbetalingen voor historische discriminatie op de arbeidsmarkt. Het gaat dus niet alleen om het tegengaan van aanhoudende onderdrukking en het voorkomen van toekomstige discriminatie, maar ook over het in de mate van het mogelijke rechtzetten van historisch gegroeide ongelijkheden. “This inclusion of ‘repairing historic oppression’ recognizes the realities of how so many societal structures have been perpetuating inequities and injustices,” schrijft Stephens daarover (p. 65). Evengoed betekent het een erkenning van de samenhang tussen kapitalisme enerzijds, en racisme en seksisme anderzijds. Deze intersectionele analyses vormen de basis van de transformatieve verandering die Stephens voor ogen heeft.
Van het bezetten van het parlement, over investeringen in gratis openbaar vervoer en preventieve gezondheidszorg - bijvoorbeeld in de vorm van gelijke en betrouwbare toegang tot gezonde, biologische en plantaardige voeding - tot coöperatieve bedrijfsmodellen waarbij werknemers geld verdienen dat direct afkomstig is van de winst gecreëerd door hun arbeid: de ideeën en acties die Stephens aanhaalt om de nodige culturele omwentelingen in gang te zetten, zijn vaak even inspirerend als revolutionair. Het boek leest makkelijk dankzij de vlotte schrijfstijl en de toegankelijke taal: let wel, het boek is in het Engels. De overdadige hoeveelheid acties, rolmodellen, bewegingen en strategieën die aan bod komen in Stephens’ relaas maken het van begin tot einde intrigerend en leerrijk. Hoewel veruit de meeste voorbeelden zich in de Amerikaanse context afspelen, blijven tal van inzichten en strategieën ook voor een Europees lezerspubliek interessant en praktisch toepasbaar. In het laatste hoofdstuk lijst Stephens een aantal concrete stappen op die iedereen kan ondernemen om bij te dragen aan de strijd voor sociale en klimaatrechtvaardigheid. “To support antiracist, feminist leadership on climate and energy and diversify power, there are many action steps we can take,” aldus Stephens (p. 132). Zo noemt ze onder meer de individuele verantwoordelijkheid om racisme en seksisme te begrijpen en af te leren, om zich uit te spreken tegen verschillende vormen van onderdrukking en discriminatie want “failing to speak openly about race and gender inequities is a form of inadvertent silencing” (p. 133). Ook roept ze op om hernieuwbare energie zoveel mogelijk te verdedigen en te gebruiken, te gaan stemmen en het gesprek aan te gaan met je lokale bestuur, te luisteren en te leren van elkaar.
Kortom, het boek Diversifying Power is een aanrader voor wie geïnteresseerd is in een introductie tot het thema en vooral op zoek is naar inspiratie, hoop en concrete praktische voorbeelden van actie. De boodschap van Stephens weerklinkt als een overtuigende en optimistische call to action.