De feministische beweging heeft eind jaren 1970, begin jaren 1980 meer impact op hoe er maatschappelijk wordt gedacht over gender, genderongelijkheid en maatregelen om dit te bestrijden. Dit weegt ook door op beleid, politieke keuzes en rechten. Zo zien we ook in België een eerste politieke erkenning van de eisen van de vrouwenbeweging met de oprichting van de Commissie Vrouwenarbeid (1974) en stelselmatig een evolutie naar een gelijkekansenbeleid in België op alle beleidsniveaus: federaal, regionaal, provinciaal, stedelijk en gemeentelijk. Ook belangrijke sleutelmomenten vinden plaats in België - zoals het huwelijksgoederenrecht (1976), een quotum van minimaal één derde van het zelfde sekse op de verkiezingslijsten op alle verkiezingsniveaus (wet Tobback-Smet van 1994, aangepast in 2002 naar een één tweede quotum), en de gedoging van abortus (1990).
Beleidsmatig verschuift de aandacht eind de jaren 1990, begin jaren 2000 zowel internationaal als nationaal van vrouwenrechten en (vrouwen)emancipatie naar een beleid rond gelijke kansen en gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Dit is zowel zichtbaar in de naam van verschillende organen als in de beleidsfocus. Daarboven komt gendermainstreaming - preventief en structureel oog hebben voor gender in het beleid - naast curatief optreden bij ongelijkheden (gelijke kansen) meer centraal te staan. Om dit alles te realiseren, komt meer aandacht voor het verzamelen van data en informatie die dit beleid kunnen voeden. Hier komt de nadruk te liggen op data van alle burgers en dus ook van mannen. Zij waren voorheen weliswaar heel aanwezig in data, maar die informatie werd beperkt geanalyseerd vanuit een genderperspectief. Zo vond er onder impuls van de Europese Commissie tussen 2000 en 2003 een Europees onderzoek plaats naar The Social Problem and Societal Problematisation of Men and Masculinities, verscheen er door het Steunpunt gelijkekansenbeleid in 2002 de publicatie Gelijke kansenindicatoren in Vlaanderen: statistieken en indicatoren voor een gelijke kansenbeleid voor mannen en vrouwen en werd tevens in 2002 het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen (IGVM): opgericht: de onafhankelijke federale overheidsinstelling die in 2007 ook een publicatie getiteld Mannen en gendergelijkheid publiceerde.
Ook beleidsmatig kwam er meer aandacht voor de plaats van mannen in de strijd voor gendergelijkheid. Dit blijkt bijvoorbeeld uit bovenstaand citaat van de vierde wereldconferentie over vrouwen in 1995 door de UN Women - een belangrijke internationaal orgaan inzake gendergelijkheid - de overzichtspublicatie Promoting Gender Equality: A Common Issue for Men and Women (2002) van de Steering Committee of Gender Equality Between Women and Men van de Raad van de Europese Unie, en het rapport The Role of Men and Boys in Achieving Gender Equality (2004) van de Commission of the Status of Women: één voor één publicaties waarin mannen een centrale rol krijgen. Ook in recente jaren vormt dit een belangrijke pijler van het beleid, onder meer naar voren geschoven door onder meer de Raad van Europa, de Europese Commissie, OECD, UN Women, de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), en de United Nations.
Toch maakt de Franse auteur en geschiedkundige Ivan Jablonka een scherpe en kritische analyse over de huidige politieke stand van zaken in het boek A History of Masculinity: From Patriarchy to Gender Justice (2022, p. ix): “Onze overheden beweren gepassioneerd te zijn door gelijkheid en rechtvaardigheid, maar er is een ernstig gebrek aan mannen die gepassioneerd zijn door gelijkheid en rechtvaardigheid. Onze democratieën hebben een blinde vlek: genderrechtvaardigheid, wat betekent dat we ongelijkheden tussen de seksen moeten beëindigen. De uitdaging voor mannen is niet om vrouwen te 'helpen' om onafhankelijk te worden, maar om de realiteit van mannelijkheid te transformeren zodat het niet langer een tirannie is.”