Waarom is gender belangrijk voor politieke participatie en vertegenwoordiging? En wat is de situatie in België vandaag? Welke evoluties en goede praktijken merken we op?
Politieke besluitvorming en beleid beïnvloeden alle aspecten van de samenleving en zijn dan ook cruciaal voor het bevorderen van gelijke kansen. Wie er precies aan tafel zit en beslissingen neemt, is van fundamenteel belang. Enerzijds stelt onderzoek dat diversiteit in een groep personen die beslissingen neemt een positief effect hebben op de kwaliteit van de beslissingen. Wanneer mensen met verschillende identiteiten en ervaringen samenwerken aan beleid, is de kans groter dat dat beleid inclusief is en niemands belangen over het hoofd ziet. Anderzijds heeft diversiteit in de politiek een emanciperende functie. Wanneer volksvertegenwoordigers de diversiteit in de samenleving weerspiegelen, stuurt dit het signaal dat ieders belangen verdedigd worden én dat iedereen kan doorbreken tot besluitvormende posities in de samenleving. Representatie inspireert en emancipeert. Op het vlak van een representatieve en diverse vertegenwoordiging heeft België de laatste decennia al grote stappen vooruit gezet. Toch blijft de politiek gedomineerd door witte, hogere middenklasse tot rijke mannen. Dit kan vrouwen of minderheden het signaal geven dat hun belangen niet in rekening worden gebracht.
Hoewel het ‘algemeen’ enkelvoudig stemrecht na veel protest in 1919 wordt ingevoerd, geldt dit enkel voor mannen. Slechts een beperkte groep vrouwen krijgt stemrecht: vrouwen die omwille van verzetsdaden tijdens de Eerste Wereldoorlog gevangen hebben gezeten, niet-hertrouwde weduwen of moeders van gesneuvelde soldaten. In de praktijk gaan ook deze vrouwen amper stemmen en wordt dit recht afgeschaft in 1921. Vanaf 1920 mogen vrouwen wel stemmen voor gemeenteraadsverkiezingen. Paradoxaal genoeg mogen vrouwen zich vanaf 1921 wel kiesbaar stellen voor alle politieke functies, waardoor Marie Janson in 1921 de eerste vrouwelijke senator wordt, terwijl zij zelf niet mocht stemmen voor dit nationale niveau. Volwaardig stemrecht verwerven Belgische vrouwen pas in 1948, dertig jaar na mannen en bovendien laat in vergelijking met andere Europese landen.
De politieke vertegenwoordiging van vrouwen in België gaat er pas écht op vooruit wanneer genderquota worden ingevoerd.
In 1994 worden de eerste genderquota ingevoerd. De wet Smet-Tobback bepaalt dat kieslijsten ten hoogste voor twee derde uit kandidaten van hetzelfde geslacht mogen bestaan. In 2002 volgt de zogenaamde pariteitswet, die bepaalt dat het verschil tussen het aantal kandidaten van ieder geslacht niet groter mag zijn dan één. Bovendien wordt door deze wet het ritsprincipe geïntroduceerd: de eerste twee kandidaten van een kieslijst moeten van een verschillend geslacht zijn. Genderquota hebben de politieke participatie van vrouwen aanzienlijk verhoogd. Maar ze hebben minder impact gehad op de meest zichtbare topfuncties zoals minister, partijvoorzitter of burgemeester.
Het federaal parlement bestaat in België uit twee kamers: de Kamer van Volksvertegenwoordiging en de Senaat. Deze laatste zal volgens het regeerakkoord van de regering-De Wever (2025-2029) worden afgeschaft. De Kamer daarentegen vormt het kloppend hart van het federaal parlement en bestaat uit 150 volksvertegenwoordigers. Momenteel zetelen 91 mannen en 57 vrouwen in de Kamer. Dat is dezelfde verdeling als in 2014. De verdeling van 2025 markeert de eerste - hoewel lichte - daling sinds 1995 van een gestage beweging richting meer gendergelijkheid.
Deze cijfers tonen bovenal dat genderquota hun effect niet gemist hebben: tussen 1995 en 2003 stijgt de vertegenwoordiging van vrouwen aanzienlijk, van 12% naar 35,3%. Sindsdien is de groei naar meer gendergelijkheid in het federaal parlement eerder langzaam en ligt de gemiddelde participatiegraad van vrouwen rond 38,4%.
Bart De Wever (N-VA) staat als eerste minister aan het hoofd van de zogenaamde Arizona-regering die bestaat uit MR, N-VA, Les Engagés, Vooruit en cd&v. De federale regering bestaat uit vijftien ministers: vier vrouwen en elf mannen. Met slechts 26,7% vrouwelijke ministers, is deze regering ver verwijderd van pariteit op het vlak van gender. Ook daalt België hiermee naar de achttiende plaats in de Europese ranking en valt ons land nu onder het Europese gemiddelde van 30,39% vrouwen.
Ten opzichte van de vorige legislatuur gaat de genderbalans van de federale regering er dus op achteruit. De regering-De Croo (2019-2024) is met een gelijke verdeling van vrouwelijke en mannelijke ministers de meest vrouwelijke regering die België ooit heeft gekend. In 2025 doet België het op vlak van gendergelijke vertegenwoordiging in de federale regering slechter dan in 2003 en 2010.
In het kernkabinet, wat als het epicentrum van de macht wordt gezien, is het nog slechter gesteld met representatieve vertegenwoordiging. Het huidige kernkabinet bestaat uitsluitend uit mannen, zes om precies te zijn: eerste minister Bart De Wever (N-VA) met vice-premiers Jan Jambon (N-VA), David Clarinval (MR), Maxime Prévot (Les Engagés), Frank Vandenbroucke (Vooruit) en Vincent Van Peteghem (cd&v).
Het Vlaams parlement bestaat uit 124 volksvertegenwoordigers. Momenteel zetelen er 69 mannen en 55 vrouwen. Tot 2014 beweegt de zetelverdeling richting meer gendergelijkheid. Daarna stagneert deze evolutie met een gemiddelde participatiegraad van vrouwen van 44,6%.
Ten opzichte van het federaal parlement, waar de evolutie richting meer gendergelijkheid vertraagt sinds 2003, is diezelfde beweging in het Vlaams parlement pas sinds 2014 gestagneerd. Met 44,4% vrouwen in het Vlaams parlement ten opzichte van 39,3% in het federaal parlement, doet het Vlaams parlement het dus iets beter op het vlak van gendergelijke vertegenwoordiging.
Met zes vrouwelijke ministers op negen is de huidige Vlaamse regering de meest vrouwelijke ooit. Hoewel we met Matthias Diependaele (N-VA) een mannelijke minister-president hebben, zijn er twee vrouwen viceminister-president: Melissa Depraetere (Vooruit) en Hilde Crevits (cd&v). Met Ben Weyts als viceminister-president voor N-VA is het kernkabinet van de Vlaamse regering gendergelijk. Daarmee doet de Vlaamse regering het aanzienlijk beter dan de federale, waar vrouwen momenteel met 26,7% ondervertegenwoordigd zijn en zelfs geen deel uitmaken van het kernkabinet.
Het Brussels parlement bestaat uit 89 volksvertegenwoordigers, waarvan 17 Nederlandstalig en 72 Franstalig. Momenteel zetelen 44 vrouwen en 45 mannen in het Brussels parlement. Sinds 2009 is het Brussels parlement - op de beleidsperiode van 2014-2019 na - zo goed als gendergelijk geweest. Daarmee doet het Brussels parlement het beter qua evenwichtige vertegenwoordiging dan het federale of Vlaamse parlement.
Belangrijk: sinds de regionale verkiezingen van 9 juni 2024 is er nog geen nieuwe Brusselse regering gevormd. Onderstaande gaat dus over de (vorige) regering in lopende zaken.
Ook de Brusselse regering is gendergelijk. Hoewel de minister-president, Rudi Vervoort (PS), een man is en er bovendien maar één minister van de vier vrouw is (Elke van den Brandt van Groen), zijn alle drie de staatssecretarissen vrouw. Daarmee is democratische pariteit op het vlak van gender bereikt. Toch is het goed om op te merken dat staatssecretarissen over het algemeen minder macht en minder status hebben dan een minister, onder wiens verantwoordelijkheid zij in principe werken. Hun functie is hiërarchisch ondergeschikt aan ministers. Zo mogen staatssecretarissen vaak wel deelnemen aan ministerraden, maar hebben zij er geen stemrecht.
Bron cijfers: Infosheet Evolutie van vrouwen in besluitvorming (IGVM, 2024) voor cijfers tot 2019. Cijfers voor 2024 en 2025 werden berekend op basis van de zetelverdeling zoals weergegeven op de website van de Kamer, het Vlaams Parlement, de Vlaamse regering en het Brusselse parlement. Laatste update: 5 februari 2025.
Hoewel de politieke vertegenwoordiging sinds 1994 op alle niveaus meer gendergelijk werd, blijven er aanzienlijke genderverschillen tussen bestuursniveaus en regio’s. Zo hinkt het Vlaams parlement achterop ten opzichte van haar Waalse en Brusselse tegenhangers. Op provinciaal en gemeentelijk niveau is de vooruitgang zowel in wetgevende als in uitvoerende functies trager dan op regionaal en federaal niveau. Vooral vrouwelijke burgemeesters zijn anno 2025 nog steeds een zeldzaamheid.
Vrouwen blijven ondervertegenwoordigd in uitvoerende functies zoals minister en burgemeester.
Bovendien is het cruciaal om te begrijpen welke mechanismen deze vooruitgang hebben mogelijk gemaakt. Nadat genderquota worden ingevoerd in 1994 en verstrengd in 2002, zien we een significante groei in de politieke participatie van vrouwen, vooral in de parlementen. Sindsdien heeft de vooruitgang zich voortgezet, maar eerder traag en niet consistent op alle bestuursniveaus. In uitvoerende functies blijft de doorstroom naar topfuncties beperkt, en pariteit wordt slechts sporadisch bereikt. Hoewel sommige regeringen hier in slaagden, lijkt dit voornamelijk het resultaat van een expliciete beleidskeuze van de premier of minister-president, eerder dan een structurele tendens. Er bestaan immers geen genderquota voor regeringen, noch voor hun kernkabinet, hoewel dit machtige posten zijn. Hetzelfde geldt voor het burgemeesterschap, waar we de traagste vooruitgang zien.
Als we streven naar een representatieve vertegenwoordiging - en dus onder meer naar genderpariteit - zijn er bijkomende en dwingende beleidsmaatregelen nodig.
Genderquota uitbreiden en versterken is een cruciale stap om te evolueren naar een paritaire democratie, waarin de hele samenleving proportioneel vertegenwoordigd is. Ten eerste zou het toepassen van genderquota op de eigenlijke verdeling van macht, in plaats van op de samenstelling van kieslijsten, doeltreffender zijn om gelijke politieke participatie te bevorderen. Verplichte pariteit, zeker in de machtigste posities van ons politiek bestel zoals de regeringen en hun kernkabinetten, kan structurele en historisch gegroeide ongelijkheden doorbreken en leiden tot een eerlijkere verdeling van macht. Ten tweede moet het toepassingsgebied van genderquota worden uitgebreid: momenteel gelden die enkel voor het regionale en federale niveau terwijl de representatie van vrouwen en minderheden vooral op het lokale niveau achterop hinkt. Genderquota toepassen op alle niveaus zou hun doorstroom naar hogere bestuursfuncties bevorderen en deze structurele achterstand helpen wegwerken. Tot slot is zowel monitoring als handhaving essentieel: afdwingbare sancties voor het niet naleven van deze quota zijn nodig om verandering te garanderen.
Vrouwen en minderheden moeten niet alleen hun weg vinden naar de politieke arena vinden, maar daar ook de kans krijgen om duurzaam te blijven en goed te functioneren.
Drempels die vrouwen en minderheden ervaren eenmaal ze deel uitmaken van het politieke apparaat moeten worden weggewerkt. Mentorschap, strategisch advies en gerichte ondersteuning kunnen de integratie en het functioneren van nieuwkomers in de politiek vergemakkelijken. Daarnaast moet de politieke cultuur kritisch geëvalueerd worden en inclusiever worden gemaakt. Zoals in andere sectoren moet ook de politiek een veilige werkomgeving kunnen bieden, vrij van intimidatie, discriminatie en geweld. Omdat vrouwen en minderheden die een politieke functie bekleden disproportioneel vaak het doelwit zijn van (online) intimidatie, haat en bedreigingen, is strengere wetgeving en doortastende handhaving noodzakelijk om uitval te voorkomen. Verder is het bewaken van een haalbare en gezonde balans tussen gezin en werk gunstig voor alle volksvertegenwoordigers, maar cruciaal voor de politieke participatie van alleenstaande ouders en vrouwen, die vaker en meer zorgtaken opnemen. Dit heeft bovendien een belangrijke voorbeeldfunctie voor de rest van de samenleving.
Tot slot spelen media een sleutelrol in de perceptie van individuele politici en politieke cultuur in het algemeen. Richtlijnen voor journalistieke berichtgeving kunnen ervoor zorgen dat politici gelijk, en vrij van genderstereotypen, worden behandeld. Zo wordt voorkomen dat enkel vrouwelijke politici de vraag krijgen hoe ze hun veeleisende job combineren met hun gezinsleven. Positieve representatie in de media draagt bovendien bij aan een normalisering van diverse politieke rolmodellen en kan structurele barrières verder helpen afbouwen voor toekomstige generaties.