Hoewel meisjes en jongens in België formeel gelijke kansen krijgen in het onderwijs, zijn er opvallende genderverschillen in hun onderwijsparticipatie, zelfs in die mate dat er sprake is van onderwijssegregatie. Dat wilt zeggen dat jongens en meisjes ongelijk vertegenwoordigd zijn in verschillende soorten onderwijs, zowel op vlak van onderwijsniveau als op vlak van studierichting.
Hoewel jongens en meisjes in de klas op individuele basis vaak anders behandeld worden, wordt het onderwijs op een organisatorisch niveau wel op dezelfde manier aangeboden. Toch zijn er al op jonge leeftijd belangrijke genderverschillen in onderwijsparticipatie. Zo zijn jongens met 66% oververtegenwoordigd in het buitengewoon basisonderwijs, en volgen zij dus minder het reguliere onderwijscircuit dan meisjes.
Deze trend zet zich verder in het secundair onderwijs, waar jongens 67% van de leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs uitmaken. Ook in het OKAN-onderwijs, met andere woorden in de onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers, zijn er meer jongens (58%) dan meisjes.
Daarnaast vertonen de verschillende onderwijsvormen in het reguliere onderwijs evenzeer opvallende genderpatronen. Waar meisjes vaker algemeen secundair onderwijs (ASO) volgen, volgen jongens vaker technisch (TSO) en beroepsonderwijs (BSO)[1]. Dit contrast verscherpt bovendien naarmate de schoolloopbaan vordert. Waar in de tweede graad 44% van de leerlingen in ASO jongens zijn, is dit 42% in de derde graad.
De tabel hiernaast geeft het proces van gegenderde onderwijsvormen weer, wat men ook wel tracking noemt. Het geeft het aantal mannelijke (m) en vrouwelijke (v) leerlingen weer per onderwijsvorm voor de tweede en derde graad secundair onderwijs.
Het feit dat meer jongens (68%) deeltijds secundair onderwijs volgen dan meisjes, hangt samen met hun oververtegenwoordiging in TSO: 57% van de leerlingen in de derde graad TSO zijn jongens. Het feit dat meer meisjes een diploma ASO halen (vaak met het bewuste doel om verder te studeren) hangt dan weer samen met hun hogere participatie aan het hoger onderwijs. Onder de leerlingen die ervoor kiezen hun diploma secundair onderwijs te halen via de examencommissie zijn geen noemenswaardige genderverschillen op te merken, met 52% jongens en 48% meisjes.
Meer vrouwen (55%) participeren aan het hoger onderwijs dan mannen.
Vooral in professioneel gericht hoger onderwijs is het genderverschil frappant: 58% van de studenten die aan hogescholen studeren is vrouw, terwijl vrouwelijke studenten aan universiteiten 54% van totale studentenbevolking uitmaken. Opvallend is bovendien de grote discrepantie tussen mannelijke en vrouwelijke studenten naar gelang de studierichting. Het grootste verschil is mogelijks op te merken in het hoger beroepsonderwijs, in de HBO5 opleiding verpleegkunde, waar maar liefst 84% van de studenten vrouw is.
De ongelijke vertegenwoordiging van jongens en meisjes naar gelang onderwijsvorm noemt men ook wel horizontale onderwijssegregatie, terwijl de term verticale onderwijssegregatie verwijst naar de ongelijke vertegenwoordiging van jongens en meisjes in de verschillende onderwijsniveaus.
Daarover lees je meer in de corresponderende subthema's.
Bron cijfers: Vlaams Onderwijs in Cijfers: 2019-2020 (Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, 2020)
[1] Zie ook Buchmann en collega’s, 2008; Eurydice, 2010; OECD, 2015, 2019.