hier komen promoties & acties

Simone Atangana Bekono Gaby Jongenelen Fotografie

Interview Simone Atangana Bekono

Ter gelegenheid van de Uitgelezen Winter 2020 met als thema A Room of One's Own, vroegen wij Simone Atangana Bekono om te vertellen over haar schrijfpraktijk en werkkamer. De Nederlandse auteur debuteerde in 2017 met hoe de eerste vonken zichtbaar waren en ontving verschillende prijzen voor deze dichtbundel, waarin thema’s als ras, gender en geslacht sterk aanwezig zijn. In oktober van dit jaar kwam haar eerste roman Confrontaties uit. Daarin switcht ze met gemak tussen verschillende registers en vertolkt ze daarbij op een levendige manier het relaas en de gedachten van het jonge, onrustige hoofdpersonage dat met racisme geconfronteerd wordt.

Bron foto: met toestemming van de fotograaf © Gaby Jongenelen

Als we met de deur in huis vallen en jouw schrijfruimte betreden... hoe ziet die er dan uit? Heb je een aparte schrijfkamer? En is dat je ideale setting?

Ik heb sinds juli voor het eerst een aparte schrijfkamer, in een nieuw appartement. Dat werkt erg goed, hoewel ik eigenlijk overal wel kan werken, als ik maar een hoekje heb waar ik me afgezonderd genoeg voel. De kamer staat op het zuiden, ik zit onder het raam, met veel zon. Ik heb een kast vol boeken over film, literaire tijdschriften, plantjes, familiefoto’s, een klein altaartje voor mijn wierook en kunstkaarten. In één hoek staat een wanstaltig fitnessapparaat dat ik in het begin van de lockdown heb gekocht. Tijdens het afmaken van mijn boek ging ik dan sporten als ik vastzat met schrijven, of het niet kon opbrengen naar buiten te gaan om hard te lopen.

Wanneer schrijf je doorgaans? Verkies je sommige tijdstippen boven andere?

Ik schreef vroeger altijd ’s avonds en ’s nachts. Ik ben nogal een sprinter: ik hou ervan om met een pot koffie aan mijn bureau te zitten, in drie uur heel veel te werken en daarna naar bed te strompelen om diep in de nacht in slaap te vallen. Maar dat hou je niet vol, niet op de lange termijn en al helemaal niet als je overdag ook andere dingen te doen hebt. ’s Nachts werken is heel eenzaam, dat is de aantrekkingskracht ervan, maar het is niet geweldig voor je mentale en fysieke gesteldheid. Daarom heb ik mezelf aangeleerd om overdag te werken. Het voordeel daarvan is dat je op normale tijden kunt uitklokken. Ik ben ook meer aantekeningen gaan bijhouden, in mijn telefoon, in boekjes, dan kun je gewoon met je verzamelde materiaal gaan zitten en puzzelen. Toen ik nog veel ’s avonds werkte, schreef en onderzocht ik tegelijkertijd. Veel vermoeiender, eigenlijk.

Heb je bepaalde gewoontes of routines aangaande het schrijven?

Er moet iets stimulerends op het bureau staan. Of het nou koffie is, kruidenthee, een heel klein beetje whisky of iets waar ik gedachteloos van kan eten zoals chips, popcorn of fruit. Ook is mijn aanloop tot het werkelijk zitten en schrijven heel lang. Ik kan een hele dag het huis schoonmaken, spullen versjouwen, mijn correspondentie op orde brengen, facturen sturen, bellen of afspreken met vrienden, allemaal administratieve of huishoudelijke bullshit, om dan ein-de-lijk de moed of rust gevonden te hebben om te schrijven. Uitstelgedrag natuurlijk. Wat denk ik het belangrijkste is, is het gevoel te hebben dat als ik eenmaal zit ik niet meer hoef op te staan, dat ik mijn boeken, eten, foto’s, drankje binnen handbereik heb.

Hoe belangrijk is “alleen zijn” in je schrijverservaring? Is schrijven voor jou een solitaire aangelegenheid? Gaat met andere woorden de deur van je kamer op slot?

Zoals ik al zei, ik hoef niet werkelijk alleen te zijn. Ik schrijf op veel plekken goed. Maar het is ook afhankelijk van de tekst, welk deel van het schrijfproces je hebt bereikt. Als ik met een ruwe versie voor een gedicht, essay of prozatekst bezig ben en alles nog mag en kan, kan ik zelfs op een druk vliegveld schrijven, in een bar, in de bus, als ik maar niet met iemand hoef te praten of hoef op te letten. Maar dat komt omdat je dan juist een openheid nodig hebt. Je moet geprikkeld zijn door, maar niet in gesprek met je omgeving. Mentaal en fysiek is een soort liminaliteit heel fijn. Als ik echter aan het redigeren ben of aan een moeilijke tekst werk, heb ik al mijn concentratie nodig. Dan moet ik echt aan mijn bureau zitten in de wetenschap dat niemand me komt storen. Dan gaat de deur inderdaad het liefst wel op slot.

Toen mijn dichtbundel hoe de eerste vonken zichtbaar waren net uitkwam, heb ik ontzettend veel opgetreden en gereisd. Ik was daar heel dankbaar voor maar door al die nieuwe indrukken, al die afspraken, optredens, nieuwe mensen, administratieve rompslomp er omheen, had ik de hoofdruimte niet om te schrijven, nauwelijks om te lezen. Dat was echt verschrikkelijk. Nu begrijp ik, na het afmaken van Confrontaties, hoe belangrijk het is om de ruimte te voelen en te maken om dus die kamer op slot te doen, je te committeren. Tijd opeisen voelde toentertijd zo snobistisch, maar nu weet ik wel beter.

Een tiental jaar geleden beweerde schrijver V.S. Naipaul nog dat hij tussen geen enkele vrouwelijke auteur zijn gelijke vindt. Meer nog, hij die na twee paragrafen al weet of die door een vrouw geschreven zijn, vindt hen te sentimenteel, erg verschillend en ongelijk aan hemzelf.  Geloof jij in een écriture féminine, dat er vormen van schrijven zijn die een meer "vrouwelijke" structuur zouden hebben? Voel jij je een "vrouwelijk auteur", en waarom (niet)? 

Tuurlijk zie ik mezelf als een vrouwelijke auteur, maar ik ben ook een zwarte auteur, een Nederlandse, een Kameroense, een dorpse, Brabantse, et cetera. Dat betekent niet dat ik daardoor denk dat ik een mankement heb of me iets moet aantrekken van dat soort uitspraken. Hoe groots en diepgaand je kennis, kunde en gave op één gebied kunnen zijn, over andere onderwerpen kun je er idiote gedachten op na houden. Als een schrijver je raakt, op wat voor manier dan ook, is die schrijver ergens in geslaagd. Verder hoef ik ze niet te mogen, en hoeven ze mij niet als hun ideale publiek te zien. Als je niet geïnteresseerd bent in de onderwerpen waar vrouwelijke schrijvers over schrijven, als die al zo eenduidig zijn tenminste, dan ga je natuurlijk ook vinden dat wát ze schrijven gezever is. Maar zie dat dan in, in plaats van dat je de arrogantie ontwikkelt om hun kunde te bagatelliseren. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor Naipaul. Er zijn vast genoeg (mannelijke) schrijvers en lezers die deze mening delen. Ik geloof dat het met autoriteit te maken heeft, de neiging om alleen auteurs te lezen die je zelf de autoriteit toedicht om je te inspireren, bevestigen, verrassen. Als je daarnaar op zoek bent, kan ik me ook wel voorstellen dat schrijvers die in jouw wereldbeeld geen recht op autoriteit hebben ook geen interessante boeken schrijven. Uiteindelijk vooral jammer.

Over brieven schreef de Belgische filosoof en auteur Patricia De Martelaere: "Schrijvers - zou men kunnen zeggen - gooien het meteen over een andere boeg: ze sturen hun uitgesponnen brieven niet meer op maar sparen angstvallig alle velletjes bijeen, tot ze er een heleboel bij elkaar hebben - en dát sturen ze dan op naar hun uitgever, die voor de verdere verspreiding zorgt." Jij koos twee keer voor de briefvorm in je dichtbundel hoe de eerste vonken zichtbaar waren. Wat trekt je aan in die vorm?

Ik ben nog steeds in dubio over het opnemen van die brieven in de bundel. Het maakt het geheel tijdgebonden en dat vind ik in retrospect ook wel jammer. Maar wat me aantrok aan de vorm was in de eerste plaats het idee dat toen ik ze schreef de brieven heel ‘waar’ voelden. Ik was in de tijd dat ik de bundel maakte aan het afstuderen van de kunstacademie en ik was bezig allerlei drek die in me zat uit me te trekken. Dat zie je terug in de hardheid van de gedichten, maar ook in de brieven en daarom nam ik ze op in de bundel. Ik dacht ook: een gedicht zou alles moeten kunnen zijn, elke vorm kunnen aannemen, dus als deze brieven aansluiten bij de gedichten en met de gedichten corresponderen, waarom plaats ik ze er niet tussen? Ik wilde ook eigenlijk precies het tegenovergestelde doen van wat De Martelaere daar zo mooi suggereert: iets kleins en vluchtigs onderdeel laten uitmaken van iets zo geconstrueerd en verstild als een gedicht. Maar ik begrijp wat ze zegt: schrijvers wiens brieven ik heb gelezen, vertrouwen die brieven vaak pas toe aan een uitgever als ze de lezer een ‘kijkje in de keuken’ willen bieden. Ik kan daar als lezer erg van genieten. Schrijvers zijn zo zelfbewust, dat zie je vaak terug in de manier waarop ze hun brieven opstellen.

In enkele interviews vermeldde je de Franse schrijver en filmmaker Marguerite Duras. Waarom is zij precies belangrijk voor jou?

Duras was een geweldige, narcistische, problematische en vooral inspirerende kunstenaar. Haar taalgebruik, perspectief en concentratie vind ik fantastisch. Daarnaast heb ik altijd van films gehouden en heb ik twee jaar Media en Cultuur gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam, waar filmwetenschappen een groot onderdeel van het curriculum was. Toen ik naar de kunstacademie ging, heb ik erg geworsteld met de plek die film had in mijn makerschap, gezien ik zo bezig was met taal. Ik ben visueel ingesteld en zo schrijf ik ook, maar taal is langzamer dan beeld. Je moet de beelden zelf maken, in je hoofd, terwijl film een selectie is van wat de maker al zichtbaar heeft gemaakt. Marguerite Duras wisselde tussen film, theater, literatuur. Dat heeft me heel erg geholpen met het nadenken over vorm, het spelen daarmee, het gebruiken van de ene vorm voor de andere. 

In Rage becomes her: the power of women's anger (Nederlandse vertaling: Fonkelend van woede: de kracht van de boosheid van vrouwen) uit 2019 roept Soraya Chemaly op om woede als een kracht te zien, als een radar voor onrecht, een katalysator voor verandering. Ook in je werk komt woede dikwijls aan bod. Is schrijven de uitlaatklep voor jouw kwaadheid? 

Ja en nee. Ik was vooral toen ik jonger was een erg boos persoon en dat heeft me veel kracht gegeven om tegen de stroom in te zwemmen wanneer ik dat nodig vond. Dat heeft me veel geleerd maar ik ben de laatste jaren ook gaan nadenken over de destructieve kant van die emotie. Woede kan inderdaad als katalysator werken, maar is dus ook transitief. Het is denk ik niet de bedoeling, of haalbaar, erin te blijven hangen. Dat is ook mijn interesse in de emotie: we moeten er allemaal doorheen, we worden er op verschillende momenten allemaal door overweldigd, het kan ons drijven of kapotmaken. Maar wat komt daarna? Woede loslaten betekent naar mijn mening dat je de mogelijkheid krijgt de onderliggende emoties te onderkennen, een plek te geven: verdriet, schaamte, etc. Eerst moet alles kapot en dan wordt het, in de kunst tenminste, pas echt spannend. Dat was ook een vraag voor mij tijdens het schrijven: als we beginnen met woede als thema, een woedend personage, waar gaan we vervolgens dan naartoe?

Voor mannelijke auteurs is het lang veel evidenter geweest om een eigen stem te vinden en te gebruiken. Ze hadden het schrijven niet nodig om een plek in de wereld op te eisen. Voelt schrijven voor jou als een manier om je eigen ruimte te creëren?

Absoluut. Maar vergeet niet dat je eerst nog in aanraking moet komen met schrijvers die over jouw wereld schrijven, jouw perspectief begrijpen en representeren, een noodzaak hebben die je begrijpt, dat je voorbeelden ziet van andere mensen die op een bepaalde manier ‘geanderd’ worden vooraleer je je plek al schrijvende durft in te nemen. Dit heeft voor mij ook niet alleen te maken met mijn vrouw-zijn, maar ook vooral met de kleur van mijn huid, mijn opvoeding. Het is dat mijn Zeeuwse moeder ontzettend geïnteresseerd was in Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse literatuur, anders had ik het schrijven nooit gezien als iets waar ik mijn leven aan kon wijden. Het mooie aan schrijven is dat je teksten alleen maar beter worden als je in je werk de mogelijkheid vindt om de beperkingen van je af te schudden die je in het dagelijkse leven wel ervaart, zelfs als je over die beperkingen wil schrijven. Van dat proces leer je dan vervolgens persoonlijk soms ook weer iets.

In de pers:

#Interview #Literatuur #Letteren #RoSaleest