hier komen promoties & acties

Maria Sibylla Merian

naturalist en illustrator met een belangrijke bijdrage aan de entomologie

Maria Sibylla Merian (1647-1717) ontpopt zich op korte tijd tot een toonaangevende wetenschapper en kunstenaar in een tijdperk waarin dat voor vrouwen niet vanzelfsprekend is. Als schilder is haar werk amper te evenaren en ze past dit talent toe om haar interesse in de natuur, voornamelijk bloemen, planten en insecten, vorm te geven. Ze is één van de eersten die insecten van heel dichtbij observeert en deze informatie bundelt en publiceert. Vooral Merian's gedetailleerde beschrijvingen en visuele weergaven van de metamorfose van vlinders maken van haar één van de meest invloedrijke bijdragers tot de entomologie, de wetenschappelijke studie van insecten.

bron hoofdafbeelding: Wikimedia

Vader en stiefvader als inspiratiebronnen

Maria Sybilla Merian wordt geboren in Frankfurt Am Main in Duitsland als dochter van een Zwitserse vader en een Nederlandse moeder. Haar biologische vader, die uitgever en graveur is, zal ze echter nooit goed kennen. Hij sterft als ze drie jaar is. Een jaar later hertrouwt Merian's moeder met een Vlaamse bloemenschilder, Jacob Marell. Die laatste zal een grote invloed uitoefenen op Maria Sybilla Merian en haar interesses in het kleine van de natuur alsook de schilderkunst aanwakkeren. Van haar biologische vader neemt ze de liefde voor gravures mee. 

Op jonge leeftijd mag Merian aansluiten bij de schildersleerlingen van haar stiefvader. Eén van die leerlingen is de latere beroemde bloemenschilder Abraham Mignon. Hij neemt haar tijdens de lessen onder zijn hoede. Het is in het schildersatelier dat ze de omgang met kleuren wordt bijgebracht. Op dertienjarige leeftijd schildert Maria Sybilla Merian haar eerste afbeeldingen van insecten en planten. Ze zou dit moment later zelf omschrijven als 'het begin van mijn onderzoek'. Rupsen en vlinders krijgen algauw haar voorkeur. In de tijd van Merian is er nog erg weinig geweten over insecten, en net dat gegeven zal in haar voordeel spelen. Initieel doet het echter vooral wenkbrauwen fronsen: een jongedame die zich bezighoudt met zoiets 'vies'?

Eigen financiële inbreng

In 1665 trouwt de dan 18-jarige Maria Sybilla Merian met de Duitser Johann Andreas Graff, een leerjongen van haar stiefvader. Tijdens het getrouwde leven in Duitsland schildert Merian op perkament, linnen en zijde, maakt ze ontwerpen voor borduurwerk en graveert ze koperplaten. Haar schilderswerken maken furore dankzij de eigen gemaakte sapverven en vernissen die Merian gebruikt. Door die extra laag verbleken de afbeeldingen niet na het wassen. De vraag van notabelen naar haar werk groeit stelselmatig. 

Dankzij haar uitstekende reputatie bij de gegoede klasse, krijgt Merian ook de kans om borduur- en schilderlessen aan ongehuwde dochters van de rijkere families te geven. Dit alles biedt financiële houvast aan haar gezin, aangezien beide ouders voor de inkomsten instaan. Het werk als schildersleraar voor dochters van rijke gezinnen biedt Merian ook toegang tot de tuinen van de elite, waar ze (andere) insecten, bloemen en planten kan verzamelen en documenteren. Tijdens deze periode volgt ze ook lessen Latijn om haar wetenschappelijke kennis bij te schaven. 

Het huwelijk tussen Merian en Graff brengt twee dochters voort, Johanna Helena en Dorothea Maria, maar zal niet blijven duren. Begin jaren 1680 gaat Merian, samen met haar dochters, bij haar moeder wonen. Ze sluiten zich aan bij de Labadisten, een Nederlands-Lutheraanse splintergroepering die op dat moment in zowel Nederland als Duitsland actief is. Deze zeer strikt levende geloofsgemeenschap zoekt vooral naar de innerlijke aanwezigheid van God in de mens. Zuiverheid in de ogen van God staat er centraal. Er wordt veel minder nadruk gelegd op de Heilige Schrift. 

Het gezin Merian vestigt zich hierop in Friesland in het Noorden van Nederland, waar de Labadisten als gemeenschap neerstrijken. Merian neemt er de tijd om verder Latijn en Natuurgeschiedenis te studeren. In de Friese omgeving zijn het niet vlinders, maar vooral kikkers die ze observeert en onderzoekt. Wanneer Merian's moeder in 1690 overlijdt, besluit ze de gemeenschap te verlaten. In 1691 verhuist ze met haar dochters naar Amsterdam. Ze verdient er haar brood met het verkopen van eigen schilderijen. 

Entomologisch illustrator

Insectenkunde is anno 1650 geen gloednieuwe wetenschap, maar de 17e eeuw kondigt wel de eerste stappen aan in de richting van meer systematische waarnemingen. Amsterdam is wat dat betreft 'the place to be' voor Merian. Niet alleen is de interesse in entomologie er groeiende, de stad blijkt ook een hotspot voor kunst en cultuur. De vraag naar bloemenschilderijen van de hand van Merian is hoog genoeg om in het onderhoud van haar gezin te voorzien. 

Bloemenboek

In 1675 stelt Maria Sybilla Merian - op eigen kosten en in eigen beheer - haar eerste boek samen: het 'Nieuwe Bloemenboek' onder de oorspronkelijke Duitse titel Neue Blumenbuch. Het boek zou nog aangevuld worden met een tweede en derde deel in 1677 en 1680 en daarna pas officieel worden gepubliceerd. Het gaat vooral om een verzameling van afbeeldingen van tuinbloemen die vaak voorkomen in die tijd (denk aan narcissen, lelies en rozen). Merian beperkt zich in de beelden niet enkel tot het weergeven van de bloemen, maar breidt deze uit met spinnen, vlinders en rupsen als omkadering. Haar interesse in het observeren van insecten komt zo ook meteen in haar publicaties doorschemeren. 

Van rups naar vlinder

In 1679 publiceert Merian een eerste boek in een tweedelige reeks over rupsen. Veel meer dan in haar Nieuwe Bloemenboek (1675) geeft Merian duiding bij haar illustraties. Dit is een zeer uniek gegeven, aangezien enerzijds wetenschap - en meer specifiek naturalisme - en anderzijds het schrijverschap in de zeventiende eeuw beschouwt worden als mannelijke bezigheden. Merian heeft het voordeel dat ze een eigen inkomen heeft en dat haar werk ook door haar mannelijke peers gewaardeerd wordt. Deel twee van de publicatie volgt in 1683. 

Merian's zogenaamde 'rupsenboeken' behoren tot de eerste wetenschappelijke publicaties over de ontwikkeling van dagvlinders. Erin heeft ze de gedaanteverwisseling van verschillende vlindersoorten weer, van ei over rups tot coccon en vervolgens vlinder. Tot ver in de 17e eeuw wordt wijdverspreid geloofd dat vlinders uit organisch materiaal (vb. modder) ontstaan. Merian's boeken staan mee een de wieg van een anders denken, namelijk het geloof in het metamorfoseproces van rups naar vlinder.

Innovatief en baanbrekend

In de boeken omschrijft Merian gedetailleerd dat metamorfoseproces. Ze heeft daarbij aandacht voor de levenscycli van die dieren alsook de bloemen en planten die - op bepaalde momenten in die cycli - belangrijk zijn voor deze insecten als voedsel. Als een der eersten bestudeert Merian systematisch de ontwikkelingsstadia van vlinders, die zij in tekeningen en aquarellen vastlegt om deze vervolgens te laten drukken. Met haar onderzoek legt zij, een halve eeuw vóór de befaamde plantkundige Carl Linnaeus, de basis voor de entomologie. 

Hoewel de weergave van de levenscyclus van insecten door Merian op dat moment innovatief is in de nauwkeurigheid ervan, zijn het vooral haar observaties over de interactie tussen organismen die als één van Merian's grootste bijdrage worden beschouwd tot de studie van de ecologie. Dat ze insecten afbeeld naast de plantengroepen die voor deze dieren in verschillende fasen van hun levenscyclus belangrijk zijn, onderscheidt Merian's werk van haar belangrijkste tijdgenoten. Merian toont daarnaast als eerste aan dat per fase in de overgang van rups naar vlinder het dier slechts afhankelijk is van een klein aantal planten voor zijn voeding.

In tegenstelling tot heel wat van haar vroege vrouwelijke collegawetenschappers, krijgt Maria Sybilla Merian reeds waardering, van onder meer botanici en entomologen, tijdens haar leven. Merian's publicaties worden erg goed ontvangen door haar peers. Vooral haar scherpzinnigheid en oog voor details worden gewaardeerd. Tegen haar veertigste verjaardag groeit Merian uit tot een gereputeerd entomologisch illustrator. De complimenten zijn in haar tijd, maar ook later niet min. Robin Hanbury-Tenison omschrijft het in zijn boek The Seventy Great Journeys in History (2006) als volgt (in de vertaling van Henk Hofman, ook 2006): 

"...haar geïllustreerde boeken worden beschreven als het mooiste werk dat ooit in Amerika is geschilderd."

Charles Darwin voor zijn, moet je kunnen

Wat Merian onderscheidt van andere schilders, tekenaars, naturalisten of entomologen van haar tijd is voornamelijk dat ze er doelbewust voor kiest om de dieren en planten die ze onderzoekt af te beelden overeenkomstig hun natuurlijke gedrag. Ze plaatst insecten bijeen die je ook in de natuur samen kan terugvinden, of beeldt ze af bij bloemen en planten die voor hen van belang zijn. Ze houdt hierbij geen rekening met de orde of classificaties van dieren. Zo kunnen hagedissen afgebeeld zijn naast vlinders of kikkers bij een bloeiende plant. Dergelijke methode werd vóór Merian nog nergens toegepast. Het levert haar uiteraard ook kritiek op, uit diverse hoeken van de wetenschappelijke wereld. Zo wordt een illustratie van Merian's hand van een vogeletende spin als 'belachelijk' afgedaan tot dit zo'n 100 jaar later door een mannelijke natuurobservator wordt bevestigd. De Nederlandse benaming 'vogelspin' zou zijn oorsprong kennen in Merian's afbeelding. 

Merian doet, gelukkig voor haar, voldoende ontdekkingen die zo uniek zijn voor haar tijd en die wel door haar peers worden aanvaard, dat haar geloofwaardigheid over het algemeen niet in twijfel wordt getrokken. Ze is de eerste Europeaan die trekmieren en bladsnijdersmieren beschrijft en hun impact op andere organismen blootlegt. Lang voor er sprake is van Charles Darwin spreekt ze van 'de strijd tussen de organismen'. Haar bijdragen tot de natuurwetenschappen zijn daarnaast vaak tijdloos. Merian's classificatie van vlinders en motten is nog steeds relevant vandaag.

Onderzoeksreis in Suriname

In 1699 krijgt Maria Sybilla Merian de kans om naar Suriname (in die tijd een Nederlandse kolonie) te reizen. Dit doet ze volgens sommige bronnen op vraag van de stad Amsterdam - waar ze op dat moment woont en werkt, volgens andere neemt ze zelf het initiatief. Wat wel duidelijk is, is het doel van de reis: nieuwe insecten ontdekken en lokale soorten in beeld brengen. 

De reis maakt van Merian de eerste Europese vrouw, waarvan geweten, die ongeassisteerd op een wetenschappelijke onderzoeksreis gaat naar Zuid-Amerika. Mogelijks is ze ook de enige vrouw die exclusief met een wetenschappelijk doel op expeditie gaat in die periode (meestal werd een wetenschappelijk doel namelijk gecombineerd met een reisverslag, een journalistieke verplichting of een commerciële insteek). 

Merian maakt de lange reis over zee niet alleen. Haar jongste dochter, Dorothea Maria, die haar helpt bij haar illustratie- en verzamelwerk, reist mee. Johanna Helena blijft ondertussen thuis om voor de verzameling terraria van het gezin te zorgen en hun groei in beeltenis vast te leggen. Zo dragen beide dochters, ieder op hun manier, bij aan het illustratieve en onderzoekskundige werk van hun moeder.

Eenmaal in Suriname bestaat Merian's onderzoek niet zomaar uit het examineren van insecten in gebieden die als veilig bestempeld worden. Merian gaat het bijna ondoordringbare regenwoud te lijf om haar zoektocht naar insecten tot een succesvol einde te brengen. Helaas spreken we van eind de zeventiende - begin de achttiende eeuw, wat betekent dat hiervoor ook slaven als dragers aan te pas komen. De periode kenmerkt zich verder ook door politieke moeilijkheden en conflicten met de Fransen die vanuit buurland Frans Guyana ook hun zinnen hebben gezet op Suriname en een inheemse bevolking die zich steeds minder zomaar laat zeggen en doen. 

Een vrouw, laat staan een vrouwelijke wetenschapper, die naar een dergelijk gebied gaat om op eigen houtje een natuurkundig onderzoek te doen is op dat moment ongekend en lijkt voor veel tijdsgenoten een volslagen gek idee. Zoals Robin Hanbury-Tenison het omschrijft in zijn boek The Seventy Great Journeys in History (2006), in de vertaling van Henk Hofman (ook 2006): 

"Het was nog niet eerder voorgekomen dat vrouwen zulke reizen maakten zonder mannelijk gezelschap."

Maar toch gebeurt het en wordt de reis een succes. Enerzijds omdat Merian al een erg goede reputatie in Europa wist op te bouwen, anderzijds omdat ze zich ter plaatse niet als een koloniale blanke gedraagt. Merian is benieuwd naar inheemse kennis en schat de mensen en hun inbreng naar waarde. 

Haar onderzoek in Suriname is, naast zijn exact wetenschappelijke meerwaarde, dan ook vooral baanbrekend in die zin dat ze de eerste natuuronderzoeker (m/v/x) is die in haar studie de link legt tussen planten, bloemen en insecten, en het belang die ze spelen binnen de culturele tradities van zowel de lokale bevolking als de uit West-Afrika aangebrachte slaven. 

Zo verzamelt Merian informatie over de eetbaarheid van planten en de manieren waarop ze kunnen worden verzameld. Ook noteert ze naast de Latijnse benaming voor een dier, bloem of plant ook de inheemse naam. Merian's aantekeningen over Suriname krijgen hierdoor een soms antropologische toon, waarbij ze aandacht heeft voor plaatselijke belangen en de specifieke omgang met planten en insecten.

"In haar verslag van de expeditie bekritiseert Merian de acties van de koloniale kooplieden en veroordeelt de onmenselijke behandeling van de slaven."

Doordat Merian niet naar Suriname is gestuurd door een commercieel bedrijf of een overheidstak berust op winst (denk aan slavenhandel en de suikerwinning in de plantages), maar door de heersende orde van een stad of uit eigen initiatief (afhankelijk van welke bron je raadpleegt) met als exclusieve doel het ontdekken, observeren, beschrijven en vormgeven van insecten, kan ze openlijk haar mening over de situatie en het beleid in Suriname onder woorden brengen. In haar verslag van de expeditie bekritiseert Merian de acties van de koloniale kooplieden en veroordeelt de onmenselijke behandeling van de slaven.

Terugkeer naar Nederland

Bij het aanvangen van de achttiende eeuw moet Maria Sybilla Merian noodgedwongen terugkeren naar Nederland nadat ze Malaria krijgt. In 1705 publiceert ze het boek waarvoor ze later het meest bekendheid zal verwerven: Metamorphosis Insectorum Surinamensium. Het boek wordt gepubliceerd in het Latijn en Nederlands, en later ook in het Duits en Frans. Na Merian's dood zal het nog meermaals worden herdrukt ( in 1719, 1726 en 1730). Merian's bevindingen vergroten in significante mate de empirische kennis van de Europese entomologie. 

In 1711 verschijnt de Nederlandse vertaling van deel één van haar boek over rupsen, in 1714 volgt het tweede deel. Merian's doel was om er, in het teken van deze nieuwe uitgave, een nieuw derde deel aan te breiden, maar zover zal het nooit komen. Maria Sybilla Merian overlijdt op 13 januari 1717 in haar thuisstad Amsterdam, twee jaar nadat ze een beroerte krijgt die haar gedeeltelijk verlamt achterlaat. Uiteindelijk zal Merian de metamorfose van zo'n 186 Europese insectensoorten fase per fase vastleggen in beeld en tekst. 

Postuum brengt jongste dochter Dorothea Maria nog een collectie van haar moeders werk uit in een boek. Zowel Johanna Helena als Dorothea Maria hebben aan diverse werken van hun moeder bijgedragen door middel van illustraties. Pas recent wordt aandacht besteed aan deze intensieve collaboratie tussen moeder en dochters. 

Nalatenschap

Zo'n twintig jaar na het overlijden van Merian publiceert de Zweedse plantkundige Carl Linnaeus zijn Systema naturae (1735), waarin hij een indeling van de drie natuurrijken mineralen, planten en dieren voorziet. Hij baseert zich hierbij ook op afbeelding van Merian. Takken van de Biologie zoals plantkunde en entomologie kennen daarna een ware boom en ook het werk van Maria Sybilla Merian wordt daarbij ge(her)waardeerd. 

Dat ze voornamelijk door haar 'biologische peers' als een ware pionier wordt beschouwd, illustreren we het best door middel van de volgende opsomming: drie vlinders, een mot, een bidsprinkhaan, een spin, een vogelspin, een tor, een pad, een slang, een vogel, een tejuhagedis en twee soorten bloemen zijn naar Merian vernoemd uit waardering voor haar inzichten.

In de loop van de 18e en 19e eeuw zijn veel minder verwijzingen naar (het werk van) Merian terug te vinden. Een belangrijke reden zou kunnen zijn dat zichzelf opgeleide voorgangers zoals Merian door wetenschappers in die tijd afgedaan worden als 'amateurs'; iemand's opleiding is in het Europa van die periode de 'basis van alles'. Dat ze erkenning gaf voor en aandacht besteedde aan inheemse kennis wordt haar in de 19e eeuw ook niet door iedereen in dank afgenomen. 

Later wordt Merian's werk vooral in de loop van de 20ste opgewaardeerd. Het levert haar een afbeelding op een bankbriefje van 500 Duitse Mark op alsook op een Duitse postzegel. Een Duits onderzoeksschip draagt de naam Maria S. Merian. Merian's naam prijkt ook op de gevel van de koninklijke dierentuin ARTIS Amsterdam. 

Aanraders in de RoSa-bibliotheek