Amerikaanse auteur, leerkracht en activist die de unieke positie en discriminatie van zwarte vrouwen belicht
Anna Julia Cooper (1858 – 1964) is een van de eerste zwarte vrouwen die een doctorsgraad behaalt. Haar hele leven wijdt ze de strijd voor rassen- en gendergelijkheid door middel van onderwijsactivisme en intellectueel engagement. In haar bekendste werk, A Voice from the South by a Black Woman of the South (1892), pleit Cooper voor een centralere plaats voor zwarte vrouwen in de zwarte burgerrechtenbeweging. Het boek wordt gezien als een van de eerste werken dat specifiek toelegt op de rechten van zwarte vrouwen en is nog steeds een fundamentele tekst voor het zwart feministische gedachtegoed.
Anna Julia Haywood wordt geboren in 1858 in North Carolina, als dochter van Hannah Stanley Haywood, die tot slaaf gemaakt is door de familie van Coopers vader, George Washington Haywood. Als kind groeit ze op de plantage op, waar ze werkt als bediende tot ze in 1865 haar recht op vrijheid en zelfbeschikking krijgt. Wanneer Cooper later in haar leven schrijft over haar ouders, wordt duidelijk dat haar moeder een belangrijk rolmodel en een inspiratie voor haar is geweest terwijl ze zich expliciet van haar vader afzet. Door haar moeders harde werk als huishoudhulp kan Cooper al op jonge leeftijd studeren, wat in die tijd voor jonge zwarte meisjes niet evident is.
Op negenjarige leeftijd krijgt ze een beurs om de St Augustine’s Normal School and Collegiate Institute te studeren. Het maatschappelijke doel van die school is om leerkrachten op te leiden die voormalig tot slaaf gemaakte zwarte Amerikanen kunnen onderwijzen. Hoewel de school het liberal arts curriculum doorgaans enkel aan mannen aanbiedt, vecht Cooper voor haar recht om ook academische vakken zoals Grieks te volgen.
Tijdens haar studies ontmoet ze dominee George Cooper, met wie ze in 1877 trouwt. Haar naam wordt dan officieel Anna Julia Cooper. Wanneer ze na twee jaar huwelijk als weduwe achterblijft, gaat ze aan de slag als leerkracht, iets wat voor getrouwde vrouwen in de negentiende eeuw vaak niet mogelijk is. Ze schrijft zich in aan het Oberlin College, waar ook Mary Church Terrell studeert. Cooper behaalt er zowel een bachelor- als mastergraad in wiskunde. Dit maakt haar een van de langs opgeleide zwarte Amerikanen van haar tijd en levert haar een job op aan de prestigieuze Preparatory High School for Colored Youth in Washington, DC – later bekend als M Street High School.
Het grootste deel van haar carrière werkt ze - af en aan - aan M Street, eerst als leerkracht en later als directeur. Haar leerplan richt zich zowel op academische als op beroepsgerichte competenties en begeleidt veel (zwarte) studenten naar prestigieuze universiteiten, zoals Yale en Harvard. Ondanks haar succes wil het schoolbestuur, dat volledig uit mannen bestaat, dat de opleiding in die in de school gegeven worden zich toespitsen op beroepsonderwijs.
Hoewel de slavernij op dat moment verleden tijd is, blijven racistische stereotypen een klassenmaatschappij in stand houden.
Zwarte mensen worden “beter geschikt” geacht om fysieke jobs uit te voeren en worden belemmerd om machtigere posities in de maatschappij in te nemen. Er ontstaat een conflict tussen het schoolbestuur en Cooper, wat uiteindelijk leidt tot haar ontslag. Later wordt Cooper teruggevraagd naar M Street, waar ze zich blijft inzetten voor betere onderwijskansen voor zwarte studenten tot haar pensionering.
Naast haar carrière als leerkracht in M Street, leidt ze een gevuld leven vol uiteenlopende engagementen. Zo adopteert ze in de loop van haar leven verschillende minderbedeelde kinderen en ondersteunt ze onder andere de vijf kinderen en de weduwe van haar broer, en dit op basis van een karig lerarensalaris. Bovendien is Cooper auteur, vertaler, collegepresident en activist voor de zwarte emancipatiebeweging. Haar eerste boek, A Voice from the South (1892), vestigt voor eens en altijd Coopers rol als publieke intellectueel.
Haar lezingen en geschriften trekken van heinde en verre aandacht. In 1893 wordt ze uitgenodigd op het Wereldcongres van Vertegenwoordigende Vrouwen, waar ze een van de slechts vier zwarte Amerikanen is. In 1900 volgt de eerste Pan-Afrikaanse Conferentie in Londen, waar maar één andere vrouw aanwezig is.
In 1914 start ze een doctoraat in geschiedenis over de slavernij en, na een overplaatsing naar de Sorbonne Universiteit van Parijs, verdedigt ze op 66-jarige leeftijd met succes haar proefschrift in 1925. Dit maakt haar de vierde zwarte Amerikaanse vrouw die een doctoraat behaalt. Wanneer ze in 1930 met pensioen gaat na een lange en succesvolle carrière van lesgeven aan M Street, sticht Cooper in haar eigen huis de Frelinghuysen Universiteit voor werkende volwassenen, waarvan zij meer dan twintig jaar voorzitter, hoogleraar en secretaris is.
Tot haar negentigste blijft Cooper zich hard maken voor onderwijsactivisme en publiceert ze tal van essays en boeken. In 1964 sterft ze in haar slaap, in Washington DC. Ze wordt 105 jaar oud, een ongeziene leeftijd – zeker in die tijd. Haar buitengewone leven overspant een van de meest turbulente perioden in de Amerikaanse geschiedenis, van de slavernij en daaropvolgende emancipatie tot de moderne burgerrechtenbeweging. Hoewel ze – net als andere zwarte vrouwen – vaak vergeten wordt binnen de geschiedschrijving, krijgt ze vandaag steeds meer de erkenning voor haar pionierswerk in de traditie van de zwarte feministische, sociale theorie.
Haar eerste boek, A Voice from the South by a Black Woman of the South (1892), kaart de afwezigheid van zwarte vrouwen op universiteitscampussen aan. De reeks essays over ras en racisme, gender en seksisme, en de sociaaleconomische realiteit van zwarte gezinnen wordt vandaag vaak beschouwd als een van de eerste uitingen van zwart feminisme. Het werk verkent de status van de zwarte vrouw in het Zuiden van de VS aan het einde van de negentiende eeuw. Cooper redeneert dat de educatieve, morele en spirituele vooruitgang van zwarte vrouwen – die ze portretteert als de opvoeders van de gemeenschap, een zeer cultureel feministische these – de algemene sociale status van alle zwarte Amerikanen kan verbeteren. De focus in de emancipatiebeweging ligt nog te vaak op zwarte mannen, aldus Cooper, die pleit voor een waardering van de vrouwelijke stem met de beroemde woorden:
Zwarte vrouwen, zo stelt Cooper, hebben namelijk een uniek epistemologische positie door hun dubbele onderdrukking, waardoor ze het meest geschikt zijn om de intersectionele verbanden tussen ras en sekse in Amerika te begrijpen, analyseren en bestrijden.
Het boek is dan ook intersectioneel avant la lettre, waarbij het voornamelijk gaat over de intersectie van gender en ras. Als lid van de lang opgeleide middenklasse is Cooper op vlak van klasse eerder geprivilegieerd, waardoor critici erop wijzen Cooper er een relatief elitair vrouwbeeld op nahoudt. Ze heeft minder aandacht voor klassenongelijkheid en de realiteit van de meeste zwarte vrouwen die tot het arbeidersmilieu behoren. Haar focus ligt daarentegen op twee intersecterende barrières waar zwarte vrouwen veelal op stuiten in het hoger onderwijs; deze wegwerken en hoger onderwijs vrij toegankelijk maken voor zwarte vrouwen is volgens Cooper, een gedreven onderwijsactivist, de sleutel tot emancipatie. Langs de ene kant wijst Cooper op gegenderde barrières die ervoor zorgen dat (zwarte) vrouwen geen toegang hebben tot “mannelijke”, liberal arts leerdomeinen die uitzicht bieden op beter betaalde en machtigere jobs. Langs de andere kant stuiten zwarte vrouwen ook op raciale barrières: het onderwijs is gesegregeerd, waarbij zwarte scholen minder gewaardeerd wordt en minder kwalitatief onderwijs kunnen bieden door gebrek aan middelen. Tegelijkertijd worden zwarte studenten vaak toegeleid naar beroepsvorming, wat de sterk gesegrereerde klassenmaatschappij en raciale ongelijkheid van die tijd in stand houdt.
Cooper wijst erop dat zowel de witte bevolking als zwarte mannen bijdragen aan de structurele onderdrukking van zwarte vrouwen.
Toch pleit Cooper voor allianties, met name tussen zwarte mannen en zwarte vrouwen. De zwarte bevolking in de VS deelt een eeuwenlange geschiedenis van raciale onderdrukking, uitbuiten en koloniaal geweld. Ze acht de alliantie met zwarte mannen niet alleen een meerwaarde, maar noodzakelijk voor collectieve en betekenisvolle emancipatie.