Nederlands auteur die schrijft voor vrouwen
Auteur Fenna Mastenbroek (1788-1826) beoefent meerdere literaire genres, zoals poëzie, romans en korte verhalen. Het meeste van haar werk schrijft ze expliciet voor vrouwen en kinderen. Ze legt in haar werk ook uit waarom.
"Aan U, mijne Lezeressen! die gaarne iets goeds en nuttigs leest, wijde ik deze Verhalen. Ik schreef bepaaldelijk voor U - en wat is eigenaardiger voor een meisje? - Voor mannen te schrijven, is minder mijne taak, dewijl daartoe veelal eene geleerdheid gevorderd wordt, welke ik niet bezitte, en die ook, volgens het algemeen oordeel, geen sieraad der vrouw is.
Aangespoord door de vereerende goedkeuring en aanmoediging van kundige, in het vak der letteren zeer verdienstelijke mannen, waag ik het door deze uitgave eenen stap te doen, die voor een meisje aan vele beoordeeling onderhevig is. Immers beweert men niet zeldzaam, dat vrouwen, die de pen voor het publiek opnemen, daardoor ongeschikt worden ter welwaardige uitoefening van die huishoudelijke pligten, welke te regt van haar gevorderd wordt. Zou dit echter een algemeene regel zijn? Ik meen het tegendeel te mogen beweren. - In uren van uitspanning is schrijven mijne geliefkoosde bezigheid; doch dit zou ophouden genot voor mij te zijn, indien ik wezenlijke pligten daaraan opofferde, of slechts minder behartigde."
Uit het voorwoord dat Fenna Mastenbroek schreef bij haar bundel Lectuur voor Vrouwen; bestaande in onderscheidene Verhalen ter veredeling van het hart. Door Fenna Mastenbroek. Te Groningen, bij W. Wouters. 1815
Fenna Mastenbroek is afkomstig uit de Friese burgerij in Sneek, Nederland. Haar vader, Pieter Jacob Mastenbroek (1759-1829), is onder meer houthandelaar, boekhouder van de geestelijke staatsgoederen, commissaris van het bakkersgilde en lid van het gerecht. Hij is getrouwd met Janneke Theunis ten Cate (1760-1830).
Fenna Mastenbroek en haar vier broers en zussen krijgen een goede scholing waarbij godsdienst centraal staat. Hun ouders maken deel uit van de strenge doopsgezinde traditie. In 1808 laat Mastenbroek zich echter dopen door de Waterlanders, een meer gematigde tak van de Nederlandse protestantisme. Ze is op dat moment net geen 20.
Al van jongs af aan vertelt Fenna Mastenbroek graag verhalen. Haar omgeving vindt deze zo gezellig om te horen dat ze uiteindelijk beslist om ze op te schrijven, wat tot de publicatie van de tweedelige bundel Lectuur voor vrouwen leidt (1815-1816).
In 1822 richt ze een leesgezelschap op voor vrouwen in Sneek. Ze blijft haar hele leven vrijgezel en sterft op 38-jarige leeftijd na jaren van zwakke gezondheid en langdurige ziekte.
Fenna Mastenbroek beoefent meerdere literaire genres. Poëzie neemt daar een belangrijke plaats in op. Mastenbroek kan beschouwd worden als een gelegenheidsdichteres: haar poëzie wordt vooral gepubliceerd in tijdschriften en almanakken. Een voorbeeld hiervan is Welkomst-groet (1824) in het Jaarboekje door Natuur en Kunst aan Genoegen Gewijd. Dit is ook het geval voor enkele korte verhalen zoals Jansje Welbergen, of De verijdelde boosaardigheid in Almanak voor het Verstand en het Hart (1826).
Fenna Mastenbroek geeft in haar verhalen de voorkeur aan puur Nederlandse context, waarbij drie thema’s herhaaldelijk aan bod komen: huishoudelijke taken, de mislukte zoektocht naar huwelijksgeluk en het belang van godsdienst als een levensstijl. Dit laatste aspect behandelt ze het meest, zoals in Linda Brandenburg (1815) en De kunst om gelukkig te worden (1826).
Ook interessant om te weten vanuit een literaire invalshoek, is dat de auteur contact had met andere belangrijke Nederlandse auteurs, zoals Petronella Moens, Anna Barbara van Meerten-Schilperoot en Francijntje de Boer.
Schrijverschap is redelijk afgesloten voor vrouwen in de negentiende eeuw. In 1816 wordt Fenna Mastenbroek onder vuur genomen door een criticus in het tijdschrift Recensent, ook der recensenten. Haar schrijfstijl is volgens hem zo goed dat haar werk wel ‘meer dan geredigeerd, geheel overgewerkt en volmaakt door eenen mannelijken vriend’ (Anon. 1816b: 187) moet zijn. Nadat Mastenbroek daarop reageert, verontschuldigt de criticus zich en antwoordt hij dat hij zijn verwondering verkeerd geformuleerd had.
Afgezien van enkele soortgelijke incidenten, wordt het werk van Fenna Mastenbroek over het algemeen enthousiast ontvangen door haar tijdgenoten. Na het lezen van Wilhelmina Noordkerk (1818) waardeert een recensent van Vaderlandsche Letteroefeningen (1819) Fenna Mastenbroek om ‘drie eigenschappen die in de romanschrijver bovenal vereist worden: ‘natuurlijke eenvoudigheid, waarschijnlijkheid, zedelijkheid’.
Bovenal worden meerdere van Mastenbroek’s boeken tijdens haar leven herdrukt. Ook enkele jaren na haar dood (1839) worden verhalen uit bijvoorbeeld Onderhoud voor huiselijke en gezellige kringen (1823-1825) nogmaals gepubliceerd.
Evenzo beoordelen latere auteurs Fenna Mastenbroek positief. In 1864 is Eekhoff onder de indruk van haar ‘bevallige schrijfstijl en boeiende wijze van verhalen’ (Nieuwe Friesche Volks-Almanak, 155). Meindert Cornelis Nijland spreekt in De Navorscher (1924) zijn bewondering uit voor haar ‘veredelende invloed’ op vrouwen en kinderen. Meer recent neemt de Nederlandse dichter Gerrit Komrij haar gedicht Welkomst-groet (1824) op in zijn boek De Nederlandse kinderpoëzie in 500 en enige gedichten (2007).