Liz Plank
For the Love of Men: From Toxic to a More Mindful Masculinity
New York: Sint Martin’s Press, 2019. 325 p.
feminisme / genderrollen / mannelijkheid / emoties
RoSa-ex.nr.: FII a/1290
In het boek For the Love of Men gaat Liz Plank op zoek naar wat mannelijkheid betekent, hoe het invloed heeft op (mannen)levens en vooral: hoe het anders kan. Opvoeding, ouderschap, (vriendschaps)relaties, schoonheidsidealen, en betaalde en onbetaalde arbeid zijn maar enkele van de vele thema’s die worden besproken doorheen het boek. Het boek is inleidend en probeert bewustzijn te creëren rond actuele uitdagingen op het vlak van mannelijkheid. Ieder hoofdstuk vertrekt vanuit een amuse-bouche: anekdotische maar herkenbare verhalen, die Plank vervolgens kadert en bespreekt vanuit genderperspectief. De hongerige lezer vindt bovendien heel wat verwijzingen terug naar andere auteurs en wetenschappelijke bronnen voor verdieping. Voor lezers die reeds vertrouwd zijn met het thema biedt het boek weinig verrassingen en is het schipperen tussen momenten van verdieping en herhaling.
Liz Plank gebruikt op verschillende momenten de term toxic masculinity oftewel giftige mannelijkheid om te verwijzen naar een internationaal probleem. Ze demonstreert dit aan de hand van verschillende lokaal gebruikte woorden voor dit fenomeen zoals 直男癌 (‘heteroman kanker’, China), eitruð karlmennska (‘Giftige mannelijkheid’, IJsland), en ‘un macho’ (een macho, Québec in Canada). Plank vertrekt zelfs vanuit de uitspraak dat er “geen grotere bedreiging voor de mensheid is dan onze huidige definities van mannelijkheid” (vrij vertaald, p. 1). Wat ze precies bedoelt met giftige mannelijkheid, wordt gradueel duidelijk in het boek en ontdek je in deze RoSa leest.
Volgens Plank is de kern van het probleem de opvoeding en boodschappen die we jongens geven: hoe we hen leren om emoties te onderdrukken, hoe we hen aanleren om te allen tijde zelfstandig en zelfzeker te zijn en nooit om hulp te vragen, hoe we bepaald speelgoed en bepaalde studie- of beroepskeuzes aanmoedigen of ontmoedigen, enzovoort. Het gaat verder dan de directe, expliciete boodschappen die jongens krijgen. Zo speelt de manier waarop we (bewust of onbewust) praten met en over jongens een rol: uitspraken als jongens wenen niet (“boys don’t cry”) en jongens zijn nu eenmaal jongens (“boys will be boys”) geven volgens Plank aan hoe we over jongens denken en welke beperkende verwachtingen we op hen projecteren. Dergelijke uitspraken signaleren volgens de auteur dat jongens en mannen onvermijdelijk zogenaamd ‘kattenkwaad’ uithalen en dingen doen die niet door de beugel kunnen. Het is - volgens Plank - dan ook te verwachten dat ze zich hiernaar gedragen.
Voor haar onderzoek interviewde Plank interviews mannen. Daaruit bleek dat mannelijkheid vooral ‘gedaan’ wordt, maar er weinig over gepraat wordt: heel wat van haar interviewees hadden nog nooit eerder over mannelijkheid gepraat. Uit de gesprekken die ze voerde, blijkt dat heel wat mannen een zekere druk voelen om continu hun mannelijkheid te (her)bewijzen en verdienen, wat ook precaire mannelijkheid genoemd wordt (‘precarious manhood’).
Er zijn strikte regels om te voldoen aan mannelijkheid (‘gedraag je als een echte man’). Een van de belangrijkste regels is om zich bovenal af te zetten tegen alles wat onder vrouwelijkheid wordt verstaan. Andere normen bestaan uit de (grootste) kostwinner zijn, en fit, rationeel, zelfstandig, en sterk zijn. Al deze verwachtingen rond mannelijkheid zorgen voor een grote innerlijke druk om aan dit beeld te voldoen, evenals de angst om ‘ontmannelijkt’ te worden als ze daar niet in slagen.
In het hoofdstuk ‘Male Shame: What Is It Like to Feel Like You Need to Prove Something You Never Quite Feel Like You Have?’ gaat Plank in op een spiraal van schaamte onder mannen: schaamte als men niet voldoet aan deze ideeën rond mannelijkheid, zoals wanneer ze werkloos zijn of geen hoog inkomen genereren voor het gezin. Schaamte zorgt vervolgens dat men deze aspecten gaat verbergen om afwijzing te voorkomen. Dat heeft dan op zijn beurt invloed op hoe men met uitdagingen omgaat, zoals zichzelf sociaal isoleren of mannelijkheid ‘overcompenseren’ door bijvoorbeeld compulsief te werken. De auteur haalt de hoge cijfers in dak- en thuisloosheid en een grote eenzaamheidscrisis aan als voorbeelden van de negatieve gevolgen die schaamte kan hebben voor mannen.
Biologisch determinisme is het idee dat mannen en vrouwen biologisch fundamenteel verschillen. Plank geeft aan dat biologisch determinisme ook vaak als argument gebruikt wordt om mensen te laten geloven in ‘natuurlijke’ genderrollen en om maatschappelijke ideeën rond vrouwelijkheid en mannelijkheid te verdedigen. Zo wordt volgens Plank testosteron als oorzaak aangeduid van onder meer diefstal, criminaliteit, geweld en zelfs een beurscrash. Ook een patriarchale samenleving wordt vaak vanuit biologisch determinisme verdedigd. Niettemin zijn deze ideeën vaak mythen die tevens schadelijk zijn. De meest schadelijke mythe die volgens Plank leeft rond mannelijkheid is dat testosteron mannen een aanleg zou geven om gewelddadig te zijn.
Deze mythe is enerzijds kwalijk omdat het geweld in het algemeen en seksueel geweld in het bijzonder goedpraat (men kan er niets aan doen), maar anderzijds zadelt het mannen ook op met een nogal essentialistisch idee dat men inherent aanleg heeft voor geweld. Hoewel deze mythe wijdverspreid is, weerlegt onderzoek deze overtuiging: plegers van seksueel geweld hebben geen hogere testosteronniveau’s en na castratie worden daders ook niet minder geweldadig.
Het beperkte onderzoek dat een link tussen testosteron en geweld aantoont, geeft aan dat testosteron eerder volgt op geweld dan dat het er een oorzaak van is. Onderzoekers toonden aan dat testosteron je niet doet vechten, maar dat testosteron vrijkomt wanneer je het gevoel hebt dat je moet vechten. De invloed van testosteron wordt volgens Plank dan ook vaak foutief bestudeerd in een vacuüm waardoor de sociale context en de interactie tussen beide niet in rekening worden gebracht. De auteur geeft aan dat ze het belang van hormonen niet wil ontkennen, maar deze wel vaak overdreven worden en een meer complexe realiteit simplificeert en de sociale context negeert. Ze verwijst hierbij onder meer naar het onderzoek van Lise Eliot.
Plank stelt dat “we geupdate hebben wat het betekent om een vrouw te zijn, maar in veel beperktere mate wat het betekent om man te zijn” (vrij vertaald, p. 151). Ze spreekt dan ook van een onvoltooide gender(r)evolutie:
Veranderende genderrollen leiden volgens de auteur tot paniek over het feit dat ook mannelijkheid geherdefinieerd wordt: het bevragen van (bepaalde invullingen van) mannelijkheid wordt gezien als een aanval op mannelijkheid in zijn geheel en op de zogenaamde “echte man”. Daarbij haalt Plank verschillende prominente stemmen aan die inspelen op deze paniek - die ze ‘morele paniekstrijders’ noemt - waaronder de rechts-conservatieve denker Jordan Peterson.
Plank stelt dat deze zogenaamde morele paniekstrijders correct opmerken dat jongens en mannen zich verloren voelen door deze onvoltooide genderrevolutie, maar ze ontkent dat mannelijkheid onder vuur ligt en bekritiseert hun oplossing. Volgens Plank proberen ze een eenvoudige oplossing te bieden op een complex probleem. Deze eenvoudige oplossing stoelt op biologisch determinisme: ze raden aan om juist meer vast te houden aan strikte vormen en zogenaamde ‘natuurlijke vormen’ van mannelijkheid. Plank tracht met dit boek een alternatief te bieden: een verschuiving naar een bewuste mannelijkheid die ideeën rond mannelijkheid - net zoals ideeën rond vrouwelijkheid - kritisch bevraagt en verbreedt.
Plank gebruikt de term toxisch of giftig om te verwijzen naar de ideeën en verwachtingen rond mannelijkheid die volgens haar gevaarlijk zijn omdat ze aan de basis liggen van heel wat (zelf)destructief gedrag. De auteur demonstreert dat heel wat mannen lijden aan een verborgen depressie en mentale problemen ervaren die zich uiten in woede, overmatig alcohol- en drugsgebruik en gewelddadig gedrag ten aanzien van zichzelf en anderen. Plank geeft ook aan dat giftige mannelijkheid vaak gebruikt wordt als oorlogstactiek waarbij men inspeelt op rigide invullingen van mannelijkheid om jongens en mannen te rekruteren voor geweld.
Toch is Plank hoopvol: “What If We Wrote a Different Script for Men?” (p. 17). Uit liefde voor mannen is ze op zoek naar een waardig alternatief dat niet zo giftig is voor mannen zelf én voor hun omgeving. Ze wil daarbij ook niet langer praten over ‘toxic masculinity’ omdat dit volgens haar niet naar de wortel van het probleem gaat. Volgens haar ligt de oplossing voor de complexe problemen die jongens en mannen ervaren in het kiezen voor een meer bewuste mannelijkheid (mindful masculinity). Ze beschrijft dit als volgt:
Het gaat er volgens haar dan ook om om verwachtingen rond mannelijkheid kritisch te bevragen en vooral te breken met een rigide en strikte afbakening van wat mannelijkheid is, net zoals we deden en blijven doen rond vrouwelijkheid. Genderverwachtingen hebben namelijk dezelfde basis en creëren voor iedereen beperkingen. Dit is niet enkel een individuele maar ook een maatschappelijke uitdaging die erom vraagt mannelijkheid collectief te herdefiniëren en de (sociale) druk om hieraan te voldoen weg te halen.
Plank heeft het onder meer over de kracht van intieme vriendschapsrelaties om gevoelens van eenzaamheid en isolatie te voorkomen. Ze gaat ook in op ‘positief’ oftewel betrokken vaderschap en de rol van media, rolmodellen en beleidskeuzes zoals verlofstelsels en werkregimes in het ondersteunen en bevorderen van veranderende ideeën rond vaderschap. Plank bespreekt ook hoe gendersegregatie op de arbeidsmarkt en genderstereotypen rond jobs nadelig zijn voor mannen.
Na heel wat thematische en diepgaande besprekingen rond mannelijkheid volgt er een amuse-bouche die wat vreemd smaakt: een aantal eenvoudige richtlijnen voor mannen in een post #metoo tijdperk. Het lijkt alsof Plank mannen na de voorafgaande hoeveelheid aan informatie een eenvoudige houvast wil bieden met een nogal kort-door-de-bocht handleiding.
Deze amuse-buche wordt bovendien gevolgd door een hoofdstuk over de impact van het patriarchaat op mannen. Daarin tracht Plank duidelijk te maken dat gendergelijkheid en feminisme goed zijn voor iedereen, ook voor mannen. Ze doet dit door te argumenteren dat heel wat redenen die maken dat mannen vroeger sterven dan vrouwen te maken hebben met het patriarchaat. Ze geeft drie concrete redenen: de relatie van mannen met werk, de risico’s die ze nemen en de verhouding tot dokters. Daarmee probeert ze vooral een van de hoofdargumenten van de antifeministiche mannenbeweging onderuit te halen: dat mannen vroeger sterven dan vrouwen en feminisme ten onterechte focust op vrouwen. Dit hoofdstuk kan zowel gezien worden als een goede samenvatting en aaneenrijging van haar argumentatie, maar komt tegelijkertijd over als een finale poging om mannen te overtuigen om te streven naar een meer bewuste mannelijkheid.
In het hoofdstuk ‘The Making of Men’ slaat Plank nóg een andere route in en gaat ze in op haar ervaringen in Zambia als veldonderzoeker, waarbij ze workshops organiseerde met jongens. Het hoofdstuk lijkt op een nakomertje dat tracht aan te tonen dat jongens en mannen in Zambia gelijkaardige ideeën aangeleerd krijgen over mannelijkheid. In het voorbeeld vergelijkt ze de ideeën rond mannelijkheid in Zambia met deze in de Verenigde Staten en Canada, niettemin is het voorbeeld soms zowel exotiserend als foutief extrapolerend wanneer ze op basis van een handvol deelnemers in Zambia de ‘universaliteit van giftige mannelijkheid’ uitroept. Het hoofdstuk maakt het boek langer, maar niet krachtiger.
De conclusie, daarentegen, geeft de lezer wel nieuwe en afsluitende inzichten over het denkproces dat aan het boek is voorafgegaan, de keuze voor terminologie (toxic masculinity vs mindful masculinity), wat de auteur nu juist wil zeggen wanneer ze pleit voor een bewuste mannelijkheid en haar toekomstbeeld. Het nodigt de lezer uit om bewust stil te staan bij gendergewoontes en te starten aan een opruimbeurt: de gewoontes waar we iets aan hebben behouden, maar ook los te laten wat ons niet (meer) dient.