hier komen promoties & acties

Een Kamer Voor Jezelf

Een kamer voor jezelf - Virginia Woolf

Virginia Woolf
Met inleiding van Simon(e) van Saarloos en Gloria Wekker

Een kamer voor jezelf

Utrecht: Uitgeverij Chaos, 2018. 221 p.

essay / literatuur / auteurs

RoSa-ex.nr.: M/519


Het is geheid een van de bekendste feministische teksten die er bestaan. Zelfs wie Virginia Woolfs A Room of One’s Own uit 1929 (of Een kamer voor jezelf, de Nederlandse vertaling uit 2018 met voorwoorden van Gloria Wekker en Simon(e) van Saarloos) nog niet heeft gelezen, heeft ongetwijfeld - al dan niet bewust - de kerngedachten ervan meegekregen.

Een kamer voor jezelf is gebaseerd op twee van Woolfs literaire lezingen aan het Newnham College en het Girton College voor vrouwen aan de Universiteit van Cambridge. Woolf wordt gevraagd te spreken over “vrouwen en fictie”. De zoektocht naar hoe ze deze vraag precies dient op te vatten, brengt haar tot het besluit – waarmee ze de tekst aanvangt – dat een vrouw eigen middelen en een eigen kamer nodig heeft om te kunnen schrijven.

Woolf stelt dat het geen toeval is dat de geschriften van vrouwen onderbelicht en ondergepubliceerd zijn, maar dat ze als personages al sinds mensenheugenis de literatuur domineren. Daar is de vrouw koningin, onderwerp van de liefde, geïnspireerd verteller, enzovoort, terwijl ze in het echte leven amper lezen noch spellen kan en bijna als het bezit van haar echtgenoot beschouwd wordt. Het idee van het mannelijk genie heeft een onderdrukt wezen nodig: dat is Woolfs genderkritische analyse.

Het boek wordt vaak gezien als het "zusterboek" van Orlando (1928), een fictieve biografie (en tegelijk een ode aan Woolfs minnares, Vita-Sackville West) van Orlando, een meesterlijk verhaal dat speelt met tijd, ruimte en gender. Met dezelfde geestdrift zal zij een jaar later dit veel ernstiger essay over de ontvoogding van de vrouw schrijven. Als 46-jarige, ondertussen gevierd auteur, heeft zij het zelfvertrouwen en de literaire overtuigingskracht om jonge vrouwen erop te wijzen dat een beroep, een eigen verantwoordelijkheid en een eigen kamer van levensbelang zijn. Die kamer zal hen namelijk toelaten een eigen leven te leiden, een eigen wereld op te bouwen, los en naast die van een man. Haar vrouwelijke verbeelding daagt het mannelijk conservatisme uit en vraagt zich af hoe de wereld er zou uitzien indien vrouwen dezelfde voorrechten genoten zouden hebben. Op de vooravond van het oprukkend fascisme klinkt dit essay bovendien als een waarschuwing. Aan deze waarschuwing breit ze een vervolg met het pamflet Three Guineas (1938) en later met het essay Thoughts on Peace in an Air Raid (1940). 

A Room of One’s Own bestaat uit zes korte hoofdstukken, geschreven vanuit het persona van een fictief schrijver: “noem me Mary Beton, Mary Seton, Mary Carmichael of hoe u maar wilt – het maakt niet uit”. Woolf gaat het gesprek aan met verschillende versies van zichzelf: de vrouw, de auteur, de dochter, de student, de wandelaar, enzovoort. In het begin van het boek wil de anonieme, vrouwelijke verteller bij een bezoek aan een hogeschool voor jongens er de bibliotheek betreden, maar wordt haar de toegang geweigerd. Dit vormt een mooie metafoor voor de genderongelijkheden die Woolf in de rest van haar essay aankaart.

Ze toont aan hoe het man- en vrouw-zijn enorm verschillende maatschappelijke ervaringen zijn, hoe hun werelden, materieel beschouwd, ontzettend van elkaar afwijken.

Zo worden mannen generatie op generatie geboren in de veronderstelling dat zij superieur zijn. Later, in een andere bibliotheek, vindt de verteller daar onnoemelijk veel voorbeelden van: ze zoekt boeken over en door vrouwen en vindt enkel werken geschreven door mannen over vrouwen (en hun zogezegde inferioriteit). Eind jaren twintig van de vorige eeuw wordt het idee van de intellectuele en artistieke minderwaardigheid van vrouwen nog niet in vraag gesteld. Woolfs tijdgenoot, schrijver Arnold Bennett, een man over wie ze ook in haar dagboeken moppert, verwoordt dat zo: In creation, in synthesis, in criticism, in pure intellect women, even the most exceptional and the most favoured, have never approached the accomplishment of men. It is not a question of a slight difference, as for example the difference between the relative proportionate sizes of the male and the female brain – it is a question of an overwhelming and constitutional difference, a difference which stupendously remains after every allowance has been made for inequality of opportunity. Therefore I am inclined to think that no amount of education and liberty of action will sensibly alter it.

(Citaat uit Arnold Bennett, Our Women: Chapters on the Sex-Discord (London: Cassell and Company, 1920), pp. 101–4)

Elk van de zes hoofdstukken heeft een eigen thema. Deel drie is bijvoorbeeld gewijd aan Judith, de denkbeeldige zus van William Shakespeare, die het als vrouw nooit zover als haar broer had kunnen schoppen: ze redt het tout court niet. Ondanks die thema’s is het erg meanderend geschreven, met de typische, modernistische stream of consciousness die Virginia Woolf kenmerkt. Daarbij is het boek bijwijlen verwarrend omdat het soms tegengestelde uitspraken bevat. Haar beginstatement over het inkomen en de eigen kamer haalt ze bijvoorbeeld meteen zelf onderuit:

Woolfs persona deelt haar gedachten mee zoals ze in haar opkomen en dikwijls is ze daarbij op wandel. “Want de waarheid... die puntjes geven de plek aan waar ik, op zoek naar de waarheid, de zijstraat naar Fernham voorbij liep.” Wanneer ze in gedachten verzonken op de campus rondwaart, wordt ze door een man opgejaagd: “Dit was de grasmat, daar was het pad. Alleen docenten en geleerden mogen op het gras komen; ik moet op het grind blijven.”

Het zijn vermoedelijk de vele omzwervingen, onderbrekingen, citaten, anekdotes, ficties en uitwijdingen waardoor Woolf besluit het boek te openen met haar conclusie. Tracy Seeley meent dat deze niet-lineaire manier van schrijven een weerspiegeling is van het pad dat vrouwen niet mogen betreden, het dwalen, het flaneren. Woolf creëert op die manier een alternatieve ruimte voor vrouwen.


Woolf benadert de hele problematiek vanuit een gegenderde blik en lijkt bijna vergeten dat er zoiets als klasse bestaat. Met vijfhonderd pond per jaar (in die tijd veel geld), een opleiding en haar eigen kamer is zij de koningin te rijk. Er worden weinig woorden vuil gemaakt aan het feit dat zij die ponden erfde van een tante die stierf in Bombay (dat tussen tussen 1661 en 1947 onder Britse heerschappij viel). Om nog maar te zwijgen van de literaire connecties die zowel haar moeder als vader hebben: onder andere Henry James, George Meredith en Lord Tennyson komen geregeld bij hen over de vloer. Critici van vroeger en nu vinden Virginia Woolf daarom weleens een snob, die over de witte upper middle-class schrijft. Auteur Alice Walker herformuleert in de jaren tachtig het idee van een kamer voor jezelf en stelt dat dit voor een zwarte vrouw niet volstaat om volledig los te breken van de verstikkende invloed van het patriarchaat.

Ook de beruchte kliek van kunstenaars en intellectuelen, de Bloomsbury groep, waar Woolf samen met haar zus, schoonbroer en echtgenoot deel van uitmaakt, komt meermaals onder vuur. Zo is er de anekdote dat de geprivilegieerde, witte groep toegang probeerde te krijgen tot het HMS Dreadnought schip door zich "voor te doen" als een groep Ethiopiërs en diens gidsen. Hierbij wordt niet alleen een zelfverzonnen "Swahili" ingezet, maar ook blackface, wat een zeer racistische geschiedenis kent die samenhangt met de slavernij en witte dominantie. De Nederlandse vertaling van Uitgeverij Chaos kadert hun uitgave van het essay dan ook in het nodige dekoloniale perspectief door het te vergezellen van een kritisch voorwoord van Simon(e) van Saarloos en Gloria Wekker, die onder andere de blinde vlekken in Woolfs literatuur aankaarten die voortvloeien uit haar geprivilegieerde status.

In haar eigen tijd kent Woolf bovenal mannelijke critici, waarvan ze denkt dat die haar werk niet zouden recenseren vanwege de "te vrouwelijke toon". Aan de vooravond van de publicatie verbeeldt ze zich de ontwijkende grappen en commentaar:

"It makes me suspect that there is a shrill feminine tone in it which my intimate friends will dislike. I forecast, then, that I shall get no criticism, except of the evasive jocular kind...; that the press will be kind & talk of its charm, & sprightiness [sic]; also I shall be attacked for a feminist & hinted at for a sapphist… I am afraid it will not be taken seriously. Mrs Woolf is so accomplished a writer that all she says makes easy reading… this very feminine logic… a book to put in the hands of girls." Virginia Woolf in The Diary of Virginia Woolf Vol. 3. (1980), p. 262

Zo’n vaart loopt het echter niet. Er worden zelfs opmerkingen gemaakt over de "masculiene" stijl. Woolf besluit in hoofdstuk zes dat een ideale geest een androgyne geest is: "Als je een man bent, moet het vrouwelijk deel van je brein invloed hebben; en een vrouw moet ook omgang hebben met de man in haar." Verschillende critici zien in haar pleidooi voor androgynie een afwijzing van het feminisme. Zo claimt Elaine Showalter dat Woolf de confrontatie met haar eigen vrouwelijkheid ontloopt door dit idee, dat het haar woede en ambitie helpt onderdrukken. Langs de andere kant wordt dit hoofdstuk door sommigen ook gelezen als een vroege poging tot het uitwissen van de heersende genderbinariteit (zie ook Woolfs weergaloze roman Orlando waar genderfluïditeit een centraal thema is) en dus beschouwd als een soort voorloper van queer politics. Zo schrijft Woolf: "(...)vroeg ik me af of de twee lichamelijke seksen overeenkomen met de twee seksen in de geest, en of die ook met elkaar verenigd moeten worden om volmaakte voldoening en geluk te vinden."

Haar eigen vriendin Vita Sackville-West schrijft dan weer "Mrs Woolf is too sensible to be a thorough-going feminist." Woolf had niet kunnen voorspellen dat haar tekst tot een mijlpaal in de feministische literatuur zou uitgroeien. Het is verbazingwekkend dat een essay uit 1929 over vrouwen en literatuur zo’n verscheidenheid aan kwesties behandelt die het feministische debat van de jaren zeventig tot jaren negentig zouden gaan beheersen. De tekst is tot op de dag van vandaag een onuitputtelijke bron van inspiratie, een werk dat zijn tijd ver vooruit was. Op het einde van Een kamer van jezelf klinkt het “als we nog een eeuw langer leven” en dat verplicht ons, bijna honderd jaar na publicatie, de vragen die Woolf opriep terug in acht te nemen.

In de pers:

Meer lezen?

Aanraders uit de RoSa-bibliotheek:

#Boek #Literatuur #Gender #Discriminatie #Geschiedenis #Rolmodel #RoSaLeest