Marja Pruis (samensteller)
De nieuwe feministische leeslijst
Amsterdam: Das Mag Uitgevers, 2019. 217 p.
feminisme / canon / literatuurlijst / theorieën
RoSa-ex.nr.: FII a/1238
Met haar nieuwe feministische leeslijst wil Marja Pruis de hedendaagse generatie feministen must-read literatuur aanreiken. Het boek bestaat uit 21 essays van diverse auteurs die reflecteren op een feministische klassieker, geselecteerd op basis van zijn historische waarde en aanhoudende relevantie. De verzameling is gebaseerd op een eerdere reeks uit 2018 waarin Pruis de brug slaat tussen de feministische theorievorming van toen en het activisme van vandaag, want de Nederlandse criticus en columnist meent dat “er vroeger meer werd getheoretiseerd, en nu meer wordt gepraktiseerd”. Zo goed als alle essays dateren dan ook uit de tweede feministische golf waarop Pruis met veel heimwee terugblikt. Wie zich verwacht aan nieuwere werken van hedendaagse feministische boegbeelden die zich reeds als klassiekers vestigden, zal teleurgesteld vaststellen dat slechts één werk van na de jaren tachtig de leeslijst haalde. Niet echt een “nieuwe” feministische leeslijst dus?
In haar inleiding bespreekt Pruis de wederkerende intergenerationale kloof tussen de zogenaamde feministische golven en de vijandigheid die daar vaak bij komt te kijken. Ook Pruis zelf excuseert zich halvelings voor “een misplaatste neiging de tough cookie uit te hangen”, iets waarvan zij en haar zusters van de tweede golf wel meer last van zouden hebben. Je mannetje staan, niet te veel plaats innemen en “het spel meespelen, werk en moederschap zonder al te veel zeuren combineren”. Met nostalgisch sentiment herinnert Pruis zich dit “hardcore feminisme” dat tegen de jaren tachtig echter uitgeraasd bleek en uitmondde in een vergeefs streven naar genderneutraliteit. De radicale feministen van weleer conformeerden zich langzaamaan aan burgerlijke conventies en mannelijke standaarden, aldus Pruis.
Hoe cynisch Pruis zich ook uitlaat over de focus van feminisme vandaag, toch looft ze hedendaagse boegbeelden zoals de Nigeriaans-Amerikaanse auteur Chimamanda Ngozi Adichie en de Amerikaanse auteur Rebecca Solnit juist omdat ze het proces van stilzwijgend conformeren doorbreken en ruimte opeisen voor vrouwen. Verschillende essays onderzoeken de uiteenlopende manieren waarop de baanbrekende vrouwelijke auteurs die geselecteerd werden voor de bundel zich verzetten tegen de discriminatie van vrouwen in de letteren.
Wie een plaats verdient in de canon, is onderhevig aan historische uitsluitingsmechanismen. Dat wordt onder meer duidelijk in het essay van Jan Postma over Toni Morrisons’ Beloved (1987). Hoewel Morrison als geen ander “individuele verhalen tot epische verhandelingen over ras en gender, politiek en samenleving” verheft, wordt haar oeuvre lange tijd niet naar waarde geschat door de witte instellingen van de literaire wereld. Misschien omdat Morrison “niet alleen een stem, maar ook een rijk innerlijk leven” schenkt aan personages die in de dominante canon veelal gedehumaniseerd worden, zoals de tot slaaf gemaakte Sethe in Beloved.
Een ander essay dat zich kritisch uitlaat over de canon is van Saskia Pieterse over het fenomeen Renate Dorrestein, een omstreden Nederlandse auteur die zowel qua verhalen als qua stijl de literaire conventies aan haar laars lapt – en met goede reden, aldus Pieterse:
“De droogkomische toon, ontdaan van ieder zelfmedelijden, lijkt me typisch voor de feministen van de tweede golf,” mijmert ook Saskia Pieterse nostalgisch in haar beschouwing. Die humor een gehele generatie feministen toedichten is allicht wat te kort door de bocht, maar Renate Dorrestein typeert het wel degelijk. Uit haar veelzijdige oeuvre werd Het perpetuum mobile van de liefde (1988) gekozen, wat door de commentator wordt geloofd als een van haar meest indringende boeken. Het boek is een mengelmoes van literaire vormen: autobiografie, feministisch traktaat, literaire beginselverklaring en proza vloeien in elkaar over. In de disclaimer waarschuwt Dorrestein de lezer niet enkel voor haar “ongeneeslijke neiging tot fabuleren” waardoor het hele verhaal voorbestemd is om met een korrel zout gelezen te worden, maar provoceert ze ook op een haar kenmerkende manier: “Alle mannen in dit boek zijn karikaturen. Dat is historisch zo gegroeid.” Met een flinke dosis humor zet ze talloze clichés op z’n kop en baant daarmee ruimte voor roldoorbrekende alternatieven.
In haar essay over Luce Irigaray merkt ook Miriam Rasch een soortgelijke ludieke vorm van stilistisch verzet tegen de historische onderdrukking en anonimisering van vrouwen op, iets wat Irigarays linguïstische rebellie en Frans differentiedenken kenmerkt. Zo steekt de Waalse filosoof en psychoanalytica in Dit geslacht dat niet (één) is (1981) de draak met Jacques Lacan door een volledig hoofdstuk te wijten aan kritiek op diens werk zonder daarbij ook maar één keer zijn naam te noemen. Toch was Irigaray zich ervan bewust dat de ongelijke behandeling van vrouwen in de letteren zich vaak ook subtielere wijzen manifesteert.
Rasch is dan ook eerder spaarzaam met biografische informatie en zoomt voornamelijk in op het “vrouw-spreken” van Irigaray, waarmee ze het onderdrukte, het abjecte, het vrouwelijke te laten spreken zonder zich als gelijk of verschillend te hoeven verhouden tegen een normatieve, en dus mannelijke, standaard.
Een andere literaire rebel die de strijd aangaat met de binaire grenzen van taal is Maggie Nelson, wiens recentste roman De Argonauten (2015) als enige boek van de eenentwintigste eeuw een plaats krijgt in de leeslijst. Nelson is een Amerikaanse auteur, dichter en “cultuurcriticus van het zeer theoretische soort”, aldus commentator Xandra Schutte. Waar Irigaray vanuit een cultureel feministische insteek een authentieke vrouwelijke ervaring wil vrijwaren in haar vrouw-schrijven, streeft Nelson vanuit een postmodern feministische insteek eerder taalkundige openingen na voor expliciet niet-binaire identiteiten en structuren.
Hoewel ze niet zozeer met nieuwe termen op de proppen komt om genderfluïde ervaringen een talige thuis te schenken, ziet ze eerder heil in het herbergen van nieuwe betekenissen in aloude woorden. In het episch aandoende, autobiografische liefdesverhaal van Nelson en haar partner Harry Dodge, verwordt die laatste tot ‘jij’ omdat ‘hij’ of ‘zij’ simpelweg niet tegemoet komen aan de ambivalentie en vloeibaarheid die Dodge’s bestaan bepalen. Ook Nelson levert zo op een stilistische manier kritiek op het binaire hokjesdenken.
Dat genderfluïditeit uitgerekend in het recentste boek in de lijst centraal staat, hoeft niet te verbazen. Waar het dominante tweede golffeminisme vaak vanuit strategisch oogpunt vasthield aan binaire categorieën, verwerpt het postmodern feminisme, dat zich ontwikkelde in de jaren negentig tijdens de zogenaamde derde feministische golf, eender welke vorm van hokjesdenken.
Toch is Nelson niet de enige besproken auteur die de dualiteit tussen man en vrouw problematiseert en ruimte maakt voor een breder en genderfluïde continuüm. Het op één na oudste werk in de leeslijst, Orlando (1928) van Virginia Woolf, kent evenzeer een hoofdpersonage dat niet alleen gendernormen overschrijdt, maar ook de grenzen tussen verleden en heden, werkelijkheid en fantasie tart. Bregje Hofstede neemt je mee in de wondere, vaak komische wereld van Orlando, de onorthodoxe held van het verhaal die na een diepe, lange slaap van een week van een ‘hij’ in een ‘zij’ verandert. Die transformatie veroorzaakt niet zozeer een identiteitscrisis dan wel een bikkelharde confrontatie met discriminatie van vrouwen waar Orlando zich voorheen niet bewust van was geweest.
Zo blijkt de biograaf, vanuit wiens perspectief de roman geschreven wordt, compleet uit zijn lood geslagen wanneer Orlando niet zozeer droomt van romantische liefde, maar er wel literaire aspiraties op na houdt. Terwijl Orlando denkt, voelt en schrijft wat voor de normatieve biograaf ondenkbaar is voor een vrouw, gaat die laatste dan maar pagina’s aan een stuk door over wat er zich buiten zoal afspeelt. Zelfs een vogel die een worm uit de grond weet te trekken wordt relevanter dan de gedachten van Orlando, want zoals Woolf laat optekenen:
De veelvuldige stiltes, onderbrekingen, rechtzettingen en leegtes in het boek tonen op een stilistische en ludieke manier aan hoe vrouwen uit de literaire canon, en uit de geschiedenis geschreven worden. “Orlando levert inhoudelijk én formeel kritiek op essentialistisch denken,” zo stelt Hofstede. “De tekst wisselt voortdurend van register en vervangt jakobijnse allegorieën gaandeweg voor modernistische stream of consciousness. Eenheid van tijd, plaats en handeling zijn ver te zoeken en zelfs grootheden als geslacht, identiteit en waarheid blijken betrekkelijk. Maar het fantastische staat in dienst van het waarachtige: namelijk de werkelijke complexiteit van ieder mensenleven, waarop elke vorm van hokjesdenken stukloopt.”
Complexiteit en meerlagigheid staan ook centraal in het intersectionaliteitsdenken van Audre Lorde. Als een spiegel van het brede spectrum aan thematieken in Lorde’s tijdloze bundel Sister Outsider (1984), verweeft Clarice Gargard ook tal van onderwerpen in haar essay over het Amerikaans-Caraïbische, feministische icoon dat zichzelf ooit omschreef als “black, lesbian, mother, warrior, poet”. In tegenstelling tot sommige andere essayisten schrijft Gargard niet belerend over, maar zelfkritisch in naam van het hedendaagse feminisme, waar zijzelf met trots deel van uitmaakt. En wat haar generatie feministen kenmerkt, aldus Gargard, is het streven naar intersectionaliteit. Dat dat een voortdurend proces is, met vallen en opstaan, zegt ze er meteen bij, en dat blijkt al meer dan veertig jaar zo te zijn. Want hoewel de term intersectionaliteit pas in 1989 de wereld wortd ingegooid door professor Kimberlé Crenshaw en bovendien pas veel later salonfähig wordt in feministische kringen, bepleit Audre Lorde al intersectionaliteit avant la lettre. Ook in Sister Outsider benadrukt Lorde telkens weer de ondeelbaarheid van identitaire aspecten en de noodzaak aan gezamenlijke strijd voor sociale rechtvaardigheid, ieder vanuit de kracht van de individuele identiteit.
Gargard doet de veelheid aan feminismen net eer aan door te benadrukken dat Lorde’s boodschap tijdloos is: “Het gesprek aangaan is misschien wel de kernboodschap van Sister Outsider – ook als het over landsgrenzen heen moet. Want onze stilte, betoogt de dichter, zal ons niet beschermen. De meervoudigheid en multidimensionaliteit van onze stemmen waarschijnlijk wél. En dat is een gegeven dat nooit uit de mode raakt.”
Wil je meer weten over de verschillende auteurs die besproken worden in De nieuwe feministische leeslijst? Bij het RoSa thema rolmodellen vind je biografische portretten van de volgende auteurs:
Alle boeken die vermeld of besproken worden in de leestlijst en die beschikbaar zijn in de RoSa-bibliotheek: