Carolyn J. Eichner
Feminism’s Empire
Ithaca, NY: Cornell University Press, 2022. 302 p.
Feminism’s Empire onderzoekt de complexe verwevenheid van feminisme en imperialisme in het Frankrijk van de late negentiende eeuw. Het boek laat zien hoe feministische denkers en activisten zich niet alleen uitspraken tegen kolonialisme, maar tegelijkertijd ook bepaalde koloniale opvattingen over ras en seksualiteit overnamen en aanwendden om hun eigen emancipatie te bevorderen. Het boek bevat ook een belangrijke les voor het feminisme van vandaag: “Één universeel feminisme bestond niet – en kan ook niet bestaan”, aldus de auteur.
In de laat negentiende eeuw bevond Frankrijk zich midden in een fase van koloniale expansie, terwijl het publieke bewustzijn over het bestaan van een koloniaal imperium groeide. De afstand tot de kolonies leek plots kleiner: duizenden Franse politieke gevangenen werden na de opstand van de Parijse Commune (1871) gedeporteerd naar Nieuw-Caledonië, en in zowel Nieuw-Caledonië als Algerije braken grootschalige opstanden uit onder de inheemse bevolking. Deze gebeurtenissen doorbraken een lange stilte waarin kolonialisme zelden ter discussie werd gesteld. Feministische denkers en activisten speelden een voortrekkersrol in het toenemende verzet tegen het Franse koloniale beleid. Ze droegen zo bij aan de opkomst van een Frans anti-imperialisme, waarin feministische stemmen een fundamentele rol speelden.
Carolyn J. Eichner werpt een scherp licht op de merkwaardige verstrengeling tussen feminisme en imperialisme, die in de late negentiende eeuw gelijktijdig tot bloei kwamen. Volgens Eichner ontstond het imperialisme deels als reactie op genderongelijkheid en onderdrukking, terwijl het kolonialisme fundamenteel geworteld is in geracialiseerde onderdrukking. Vanuit hun eigen maatschappelijke uitsluiting herkenden Franse feministen de logica van in- en uitsluiting waarop het koloniale systeem gebaseerd was. Het Franse burgerschap beloofde vrijheid en gelijkheid, maar die beloften bleven onbereikbaar – zowel voor vrouwen in de patriarchale metropool als voor inheemse bevolkingen in de kolonies. Eichner laat zien hoe deze gedeelde uitsluiting feministen ontvankelijk maakte voor de gegenderde hiërarchieën en structurele ongelijkheid binnen de koloniale orde. Het aanklagen van de hypocrisie achter het Franse ideaal van gelijkheid – zowel in eigen land als in de overzeese gebieden – werd dan ook een essentieel onderdeel van hun strijd.
Om de centrale rol van feministische stemmen binnen het groeiende verzet tegen het Franse kolonialisme te belichten, richt Eichner zich op vijf prominente denkers: Olympe Audouard, Hubertine Auclert, Léonie Rouzade, Paule Mink en Louise Michel. Allen brachten ze aanzienlijke tijd door in het buitenland, veelal binnen het Franse koloniale rijk. Sommigen reisden met het expliciete doel de positie van vrouwen in gekoloniseerde samenlevingen te observeren en beschrijven; anderen zetten zich actief in om anticlericaal en antikoloniaal verzet aan te wakkeren bij lokale bevolkingen. Eichner benadrukt hoe reizen voor elk van hen een radicaliserende ervaring was die hun feministische overtuigingen diepgaand beïnvloedde. Om hun wereldbeelden en persoonlijke ervaringen zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren, baseert Eichner zich op een rijk palet aan bronnen: reisverslagen, literaire werken, journalistieke teksten van de feministen zelf, en documenten uit koloniale archieven.
Hoewel de vijf feministische denkers allen het feminisme als uitgangspunt namen voor hun kritiek op het koloniale project, verschilden hun ideologische overtuigingen sterk – van conservatief-katholieke monarchisten tot radicale anarchistische feministen. Deze ideologische diversiteit weerspiegelde zich ook in hun uiteenlopende houdingen ten opzichte van kolonialisme. Toch ontsnapte geen van hen volledig aan de dominante denkbeelden van hun tijd. “Ondanks hun aandacht voor ongelijkheid en onderdrukking, bleven ook zij verstrikt in deze machtsverhoudingen,” schrijft Eichner. Sommigen verheerlijkten in hun romans exotiserende stereotypen; anderen geloofden in een zogenaamd feministisch kolonialisme als verlengstuk van de Franse "beschavingsmissie". Precies vanwege die diversiteit spreekt Eichner in haar boek bewust van feminisms en anti-imperialisms – in het meervoud.
De spanningen tussen feminisme en antikoloniaal engagement komen het scherpst naar voren in het leven en werk van Louise Michel, de meest radicale van de vijf (besproken in hoofdstukken 4 en 5). Als anarchistisch feminist en actief deelnemer aan de Parijse Commune werd Michel verbannen naar de strafkolonie Nieuw-Caledonië. Toen het inheemse Kanak-volk daar in opstand kwam, kozen bijna vierduizend Franse politieke gevangenen de kant van het Franse regime – hetzelfde regime dat hun opstand in Parijs hardhandig had onderdrukt. Michel was de enige die zich openlijk solidair verklaarde met de Kanak-opstandelingen. Hoewel ze zich helder uitsprak tegen het imperialisme en de onafhankelijkheidsstrijd van de Kanaken steunde, beschouwde ze hen tegelijk als “kinderlijk” en “achtergebleven” in vergelijking met Europese samenlevingen. Ze geloofde ook dat ze zelf kon bijdragen aan hun beschaving en vooruitgang. Eichner wijst dan ook op Michels neerbuigende houding en beschrijft haar als een feminist met een uitgesproken white savior-complex.
Hoewel sommige van de feministische denkers zich expliciet uitspraken tegen ideologieën van witte suprematie, droegen anderen juist bij aan het versterken van de koloniale hiërarchie. Dat ging vaak gepaard met het ontmenselijken van vrouwen in gekoloniseerde samenlevingen, meestal op basis van een fundamenteel verkeerd begrip van lokale sociale en seksuele gebruiken. Zo omschreef Olympe Audouard de inheemse bevolking in Noord-Amerika als “volledig beestachtig” en “zonder ziel”. Dat vrouwen deelnamen aan landbouwarbeid interpreteerde ze als bewijs van “een diepe minachting voor vrouwen”, die volgens haar werden behandeld als “een soort lastdieren”. Tijdens haar reis door Algerije concludeerde ze dat “de Franse kolonisatie hen beschaafder maakte, maar het zal veel moeite kosten om de Arabieren te overtuigen hun vrouwen degelijk te behandelen”. Ook Paule Mink kwam tot vergelijkbare conclusies: de praktijk van bruidschatten in Algerije zag zij als een teken dat vrouwen er door hun vaders verkocht werden, en dus “niet bestonden als mens, maar als object – een ding, een huishoudelijk werktuig”.
De verontwaardiging en afkeer van sommige feministen tegenover bepaalde sociale en seksuele gebruiken in gekoloniseerde samenlevingen, leidde er paradoxaal genoeg toe dat ze het koloniale gezag niet alleen accepteerden, maar soms ook actief ondersteunden. Zo bracht Audouards oordeel over de positie van inheemse vrouwen in Noord-Amerika haar tot de overtuiging dat witte kolonisten recht hadden op het land, omdat de Verenigde Staten volgens haar voldeden aan de normen van gendergelijkheid. Hubertine Auclert beschouwde op haar beurt een kolonialisme dat trouw bleef aan de mission civilisatrice als een middel om Algerijnse vrouwen te bevrijden van polygamie en kindhuwelijken. Koloniale overheersing werd dus gelegitimeerd zolang die leidde tot de sociale emancipatie van vrouwen in de koloniën. Genderongelijkheid woog zwaarder dan andere politieke of morele bezwaren tegen het koloniale systeem.
Eichner stelt dan ook dat het antikolonialisme van Franse feministen in de negentiende eeuw nooit volledig was: “Ze verwierpen het kolonialisme niet als zodanig, maar probeerden het te hervormen in functie van hun eigen doelen.” In die zin bood het koloniale project voor velen een politiek kader waarbinnen ze de staat konden bekritiseren en hun eigen emancipatie konden bepleiten. Door hun antikolonialisme te verankeren in het verzet tegen uitbuiting, creëerden deze feministen een parallel tussen hun eigen onderdrukking en die van gekoloniseerde volkeren – vaak zonder de specifieke machtsdynamieken van koloniale overheersing volledig te erkennen.
Tegelijkertijd kozen deze feministen doelgericht en selectief welke elementen van koloniale samenlevingen zij als voorbeeldig beschouwden. Zo wezen sommigen op uitzonderlijke gevallen van wat zij zagen als meer ‘verlichte’ behandeling van vrouwen, zoals het recht van Algerijnse vrouwen om te scheiden. Zulke voorbeelden werden strategisch ingezet als argument om hervormingen in Frankrijk zelf te bepleiten. Op basis van deze observaties concludeerden sommige feministen zelfs dat, althans op juridisch vlak, vrouwen in Frankrijk slechter af waren dan vrouwen in bepaalde koloniale contexten. Olympe Audouard vergeleek Franse vrouwen met slaven, terwijl Hubertine Auclert in een scherpe column getiteld Les femmes sont les nègres betoogde dat vrouwen de meest gemarginaliseerde en onderdrukte groep vormden binnen de Franse samenleving.
Feminism’s Empire is een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van Europees feminisme en kolonialisme. Carolyn J. Eichner maakt op creatieve wijze gebruik van een indrukwekkende hoeveelheid bronnen, waarmee ze tot genuanceerde en historisch goed onderbouwde inzichten komt. Het boek valt op door een bijzonder uitgebreide bronvermelding en een rijk gevulde literatuurlijst.
Toch kent het werk ook beperkingen. De focus ligt sterk op de Franse context, waardoor de analyse grotendeels beschrijvend blijft en weinig in interactie treedt met bredere (post)koloniale geschiedenissen. Opvallend is bijvoorbeeld het ontbreken van een diepgaande dialoog met auteurs als Anne McClintock, Nupur Chaudhuri en Reina Lewis, die veel hebben bijgedragen aan het denken over gender binnen koloniale machtsverhoudingen.
De auteur raakt slechts zijdelings aan de opvallende parallellen tussen de tegenstrijdige anti-koloniale houdingen van negentiende-eeuwse Franse feministen en vormen van wit en liberaal feminisme vandaag. Eichner beperkt zich tot de observatie dat vragen over wat gelijkheid precies inhoudt en wie er bevrijd moet worden, destijds al centraal stonden en dat deze kwesties nog steeds relevant zijn binnen zowel feministische als anti-koloniale bewegingen. Een afsluitend reflectie waarin explicieter werd verkend hoe negentiende-eeuwse ideeën doorwerken in hedendaagse feministische debatten, had het boek extra diepgang kunnen geven.