Zorg Lynn Berger

Zorg. Een betere kijk op de mens - Lynn Berger

Lynn Berger

Zorg. Een betere kijk op de mens.
De Correspondent, 2022. 232 p.

In het boek Zorg. Een betere kijk op de mens werpt auteur en journalist Lynn Berger een blik op de zorg in Nederland. Aan de hand van persoonlijke anekdotes, ontmoetingen met mantelzorgers en professionele zorgverleners en recente onderzoeken beschrijft ze wat er nodig is om goed te kunnen zorgen, waarom reproductieve arbeid niet als arbeid wordt gezien en wat het zorginfarct is. Het resultaat is een laagdrempelig boek waarin structurele problemen worden besproken aan de hand van heel wat persoonlijke verhalen.

Goede zorg

In het eerste hoofdstuk beschrijft Berger hoe ze in 2019 werd opgenomen in het ziekenhuis met een ontstoken voet en hoe ze door die ervaring gefascineerd raakte door zorg. In de onderzoeken die ze nadien over zorg voerde, stootte ze op het werk van Amerikaanse filosofen Tronto en Fisher die zorg definiëren als ‘alles wat we doen om onze wereld te onderhouden, voort te zetten en te repareren, zodat we er zo goed mogelijk in kunnen leven’. Die definitie hanteert Berger doorheen het hele boek, wat haar toelaat om zowel betaalde als onbetaalde zorg te bespreken. Het eerste hoofdstuk is een voorbode voor de rest van het boek: persoonlijke verhalen krijgen veel ruimte en worden soms niet, en soms wel gevolgd door structurele analyses. In combinatie met haar vlotte pen zorgt dat voor een zeer verhalend boek waarin leesbaarheid voorop staat.

In het tweede hoofdstuk vertelt Berger over een ontmoeting met de Nederlandse Peter Bos die de psychologie en biologie van zorg onderzoekt. Hij vertelt dat het reguleren van ons eigen gedrag en onze eigen emoties een voorwaarde is voor goede zorg. Zo moet je bijvoorbeeld je eigen frustraties kunnen reguleren wanneer je zorgt voor een baby die niet stopt met huilen, om te voorkomen dat je die baby door elkaar schudt. In hoeverre ons dat lukt, wordt volgens Bos bepaald door zowel onze hormonen als onze omgeving. Hormonen sturen namelijk ons gedrag aan: zo maken testosteron en cortisol het bijvoorbeeld moeilijker om te zorgen voor anderen, terwijl oxytocine dat net makkelijker maakt. Onze hormonen worden tegelijk beïnvloed door ons gedrag en onze omgeving. Zo daalt het testosteronniveau van ouders die veel zorgen voor en veel tijd doorbrengen met hun kinderen. En hoe vaker we zorgen, hoe beter we daarin worden. Zorg is volgens Bos – wiens onderzoek wordt bevestigd door heel wat internationale cijfers – dus geen aangeboren kenmerk, maar een vaardigheid die we kunnen leren.

Reproductieve arbeid is onzichtbaar

In het derde en vierde hoofdstuk heeft Berger het over reproductieve zorg. Deze soort zorg (= zorg voor het huishouden en zorg voor anderen) is onbetaald én onzichtbaar: het speelt zich af in de privésfeer, het is zodanig alomtegenwoordig dat we het niet meer opmerken en het veroorzaakt niets spectaculairs, maar zorgt er ‘gewoon’ voor dat het leven z’n gangetje kan gaan. Reproductieve zorg wordt gezien als een onvermijdelijke en natuurlijke activiteit, waardoor het niet als arbeid wordt gezien, maar als iets dat je doet uit liefde in je vrije tijd. Zo geeft Berger het voorbeeld dat veel thuisblijfouders zeggen dat ze niet werken, omdat ze thuis voor de kinderen en het huishouden zorgen. Ze beargumenteert echter dat we reproductieve zorg wel degelijk als arbeid moeten beschouwen: het zorgt er namelijk voor dat er anderen zijn die betaalde arbeid kúnnen verrichten. Als er niet de hele dag voor en door mensen zou worden gezorgd, zouden gezinnen, hele samenlevingen en de economie volledig instorten, aldus Berger. 

Het leeuwendeel van onbetaalde reproductieve arbeid wordt door vrouwen opgenomen. In Nederland spenderen vrouwen gemiddeld 26,5 uur per week aan reproductieve arbeid, tegenover 17,4 uur bij mannen. Dat verschil wordt nog groter wanneer een heteroseksueel koppel kinderen krijgt. Berger haalt de moederschapsideologie aan als een belangrijke reden achter deze ongelijke verdeling. Die ideologie schrijft voor dat vrouwen moeder horen te worden en voor hun kinderen moeten zorgen. Berger analyseert terecht dat deze verwachting niet enkel nadelig is voor vrouwen: zorgende vaders merken al snel dat ze van ‘de norm’ afwijken waardoor ook zij tegen drempels aan lopen.

Ook mantelzorg – dat is de zorg van familieleden en vrienden aan personen in hun kring die door ziekte, handicap of ouderdom hulp nodig hebben – is een vorm van onbetaalde reproductieve arbeid. Berger volgt een dag in het leven van een gezin waar een van de kinderen 24/7 zorg nodig heeft. Aan de hand daarvan legt ze uit dat mantelzorg het grootste component van het totale Nederlandse zorgaanbod vormt (ongeveer één op de drie Nederlanders ouder dan 16 jaar is mantelzorger), maar er niet altijd goed voor mantelzorgers wordt gezorgd. Ze kunnen namelijk een vergoeding krijgen, maar ze bouwen geen pensioen op, hebben geen recht op ziekteverlof en kunnen niet op een werkloosheidsuitkering rekenen wanneer de zorg stopt om welke reden dan ook. Ook mantelzorg is ongelijk verdeeld: het zijn voornamelijk mensen – lees: vrouwen – uit lagere sociaal-economische klassen die voor elkaar moeten zorgen aangezien zij betaalde zorghulp doorgaans niet kunnen betalen. 

Het zorginfarct van betaalde zorg

Uit onderzoek uit 2019 blijkt dat bijna de helft van de professionele zorgverleners in Nederland een ‘hoge tot zeer hoge werkdruk’ ervaart. Dat illustreert Berger in hoofdstuk vijf tot en met acht met verhalen van een zorgverlener werkzaam in de jeugdzorg, een thuisverpleegkundige en een verpleegkundige die werkt in een operatiekwartier van een ziekenhuis.

In datzelfde onderzoek geven heel wat zorgverleners aan dat voldoende tijd voor een patiënt, net als voldoende zeggenschap over hoe je je werk uitvoert, een voorwaarde is voor het leveren van goede professionele zorg. Wanneer daar geen sprake van is, krijgen velen te maken met morele stress. Bovendien blijkt dat er weinig zorg wordt gedragen voor zorgverleners: hun loon ligt gemiddeld 9% lager dan bij werknemers met een soortgelijke opleiding in andere sectoren, ze draaien heel wat extra shiften om de uitval van collega’s op te vangen, hebben weinig doorgroeimogelijkheden, krijgen weinig waardering, enzovoort.

Momenteel zijn er veel te weinig verpleegkundigen, te veel werkdruk op de spoed, verpleeghuizen, thuiszorg en huisartsenpraktijken die alleen maar blijft stijgen, steeds minder mensen willen mantelzorgen, enzovoort. Berger spreekt niet langer over een zorgcrisis, maar over een zorginfarct.

Om dat probleem het hoofd te bieden, bespreekt Berger een paar voorstellen die het beleid nu vaak naar voor schuift – de een al minder realistisch dan de ander:

  • Efficiënt inzetten van technologie zodat zorgverleners bepaalde taken kunnen uitbesteden en een groter aantal patiënten kunnen monitoren. De coronapandemie toonde echter aan dat het inzetten van technologie (bijvoorbeeld door patiënten thuis te monitoren met de nodige apparatuur) niet per se betekent dat zorgverleners minder tijd spenderen aan een patiënt. Bovendien is die technologie voornamelijk bruikbaar voor diegenen die er niet al te erg aan toe zijn, waardoor professionele zorgverleners ‘achterblijven’ met diegenen die de meeste zorgen nodig hebben.
  • Zorgverleners uit het buitenland werven is ook geen optie want dat veroorzaakt grotere tekorten aan zorgpersoneel in de landen waar je zorgverleners gaat werven.
  • Zorgpersoneel aanmoedigen om meer uren te werken. Ook deze ‘oplossing’ is geen optie: een zorgjob is ten eerste fysiek heel zwaar. Ten tweede werken heel wat zorgverleners niet uit eigen keuze deeltijds, maar om de combinatie van betaalde en onbetaalde arbeid haalbaar te maken. Wanneer zij dan toch voltijds betaalde arbeid zouden verrichten, zullen ze hun onbetaalde arbeid moeten terugschroeven – én dus ook uitbesteden aan anderen –, wat de druk op betaalde zorg alleen nog groter zou maken.
  • Meer geld investeren in preventie: meer gezonde mensen staat namelijk gelijk aan een kleinere vraag naar professionele zorg. Het is echter moeilijk om beleidsmakers daarvan te overtuigen aangezien de positieve effecten van preventie nagenoeg onzichtbaar (en dus niet meetbaar) zijn. Bovendien zal preventie alleen niet voldoende zijn om de zorgvraag in te dammen.

Geen rooskleurig plaatje dus.

Berger sluit het boek af met een pleidooi om zorg anders te behandelen. Om het zorginfarct écht te kunnen oplossen, is het volgens haar nodig om op een radicaal andere manier naar zorg te kijken: een manier die niet gebaseerd is op competitie en afhankelijkheid, maar op samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid waarbij we inzien dat alle zorg met elkaar verweven is. 

Meer weten?

Aanraders uit de RoSa-bibliotheek:

#RoSaleest #Uitgelezen #Winter2024 #Boek #Reprodutieve #Zorg #Arbeid #Mantelzorg #Betaald #Onbetaald #Gender