Eva Schandevyl [Ed.]
Women in Law and Lawmaking in 19th and 20th Century Europe
Surrey: Ashgate, 2014. 279 p.
gender / juridische beroepen / recht / rechtspraak / Europa
RoSa-ex.nr.: FII c/198
Meer en meer vrouwen kiezen vandaag voor een beroep in de juridische sector, maar het heeft heel wat voeten in de aarde gehad vooraleer dat überhaupt toegelaten was. Women in Law and Lawmaking in 19th and 20th Century Europe bundelt de inzichten uit onderzoek in zeven Europese landen en maakt een analyse van zowel de hindernissen ten aanzien van juridische beroepen, als van de ongelijke behandeling van vrouwen in verschillende takken van het recht.
In het eerste deel van het boek worden de kansen tot deelname aan juridische beroepen in België, Frankrijk en Duitsland in de eerste helft van de twintigste eeuw besproken. Er wordt een historische verklaring gezocht voor het tekort aan vrouwen in juridische topfuncties en er wordt getoond hoe de competenties van vrouwen werden gelimiteerd tot bepaalde takken van het recht, zoals het jeugd- en familierecht.
In België was de kinderbescherming één van de eerste domeinen waarin vrouwen zich op sociaal, politiek en professioneel vlak engageerden. Bij de oprichting van de eerste jeugdrechtbanken in 1912 werden de arbeidskansen voor vrouwen echter al meteen beperkt: mannelijke politici vonden dat het jeugdrecht eerder een vorm van liefdadigheidswerk was en achtten het bijgevolg niet nodig om daar een aparte sector en arbeidsplaatsen voor te creëren. Het heeft tot halverwege de jaren 1930 geduurd vooraleer er betaalde jobs werden opengesteld.
De kinderbescherming en het jeugdrecht werden bij uitstek als een 'vrouwelijk' terrein beschouwd, omdat het zogezegd nauwer aansloot bij de 'natuurlijke aard' van vrouwen. Feministen moesten lijdzaam toezien hoe een volwaardige participatie binnen de publieke sfeer alweer werd beperkt tot taken die in het verlengde lagen van de stereotiepe rol met betrekking tot het gezin en huishouden. De toegang tot de andere juridische sectoren werd uiteindelijk pas na de Tweede Wereldoorlog opengesteld.
In Frankrijk was men vroeger bij de les dan bij ons: daar stond het beroep van advocaat sedert 1900 open voor vrouwen. Toch was het geen evidentie en een feministische beweging van advocaten heeft nog lang tegen discriminatie gestreden. Ze eisten wettelijke hervormingen, spanden rechtszaken aan en zwengelden voortdurend het debat over vrouwenrechten aan. Vrouwen vonden wel stilaan hun weg naar de advocatuur, maar de functies van rechter, procureur of notaris bleven nog buiten bereik. Zowel in de Code Civil als de Grondwet genoten vrouwen een inferieure status. Ook al hadden ze de kwaliteiten (en diploma’s!) voor de job, de ongelijke wettelijke status was voor de beleidsmakers blijkbaar voldoende argument. Het is dan ook pas na de Tweede Wereldoorlog dat vrouwen – zowel in Frankrijk als België – de functie van rechter mochten opnemen – maar dat werd gezien als een 'bedankje' voor de inspanningen geleverd tijdens de oorlog.
Ook in Duitsland was het geen gemakkelijk gewonnen strijd. Vrouwen mochten lange tijd niet deelnemen aan de staatsexamens en doordat er geen Grondwettelijk Hof bestond, konden ze het recht daarop ook niet afdwingen. In de Weimarperiode veranderde de vrouwenbeweging haar strategie en begon haar grieven op de politieke agenda van de deelparlementen te zetten. Met de komst van het nazisme werden in 1933 alle verwezenlijkingen helaas teruggeschroefd.
Toen textielarbeidsters van de Franse stad Tourcoing in opstand kwamen tegen de slechte arbeidsomstandigheden, deden ze dat onder meer door klacht neer te leggen bij zogenaamde arbitrageraden. Deze geschilcommissies bestonden hoofdzakelijk uit mannen en dat bood natuurlijk geen garantie dat vrouwen er verhaal konden gaan halen. Wat bleek? Hoe langer geschoold de vrouw was, hoe meer kans ze had om gehoord te worden. De korter geschoolden trokken echter vaak aan het kortste eind.
Binnen het Belgische huwelijksrecht (volgens de Code Civil) was de vrouw lange tijd praktisch eigendom geweest van de man. Er waren mogelijkheden op het vlak van contract- en zakelijk recht, maar alleen als de echtgenoot zijn toestemming gaf.
Ook in andere moderne, Europese staten was de Code Civil intussen doorgedrongen, maar in Rusland en Griekenland bleven andere rechtssystemen iets langer in voege. Vrouwen hadden er eigendomsrechten. De introductie van de moderne Staat maakte echter dat vrouwen rechten verliesden. In Rusland leefden vrouwen in een patriarchale samenleving, maar bestond wel het principe van “gescheiden goederen”. Toch was er weinig dat vrouwen juridisch konden afdwingen: in het negentiende-eeuwse Rusland bestond namelijk geen burgerlijk huwelijk en dus ook geen mogelijkheid tot echtscheiding. Dit was allemaal het gevolg van de sterke invloed van de Orthodoxe kerk, die als enige uitspraak mocht doen over dergelijke kwesties. Dit heeft wellicht tot een crisis van het Russische gezin geleid.
In het derde deel van Women in Law and Lawmaking in 19th and 20th Century Europe wordt onder meer ingegaan op de relatie tussen gender en het professionalisme van vrouwen. In de rechtspraktijk bestond druk om te conformeren aan een professionele identiteit die in feite op mannelijke leest was geschoeid. Vrouwelijke juristen organiseerden zich tegen deze dominante praktijk.
Naarmate de twintigste eeuw vorderde, trad er een verschuiving op: vrouwelijke advocaten en juristen concentreerden zich minder op de strijd voor feminisme en vrouwenrechten, maar focusten op hun professionele activiteiten en wensten bovenal erkenning als ‘advocaat’ – en dus niet als ‘vrouwelijke advocaat’. Voor hen mocht gender immers geen rol meer spelen.
Tot slot wordt aan de hand van een aantal specifieke rechtszaken geïllustreerd hoe vrouwelijke advocaten zichzelf, hun werksfeer en het leven van vrouwen hebben getransformeerd. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de situatie in Italië, waar vrouwelijke advocaten belangrijke bijdragen leverden voor een nieuw bewustzijn rond huiselijk geweld, als zijnde een flagrante schending van mensenrechten. Deze opgedane kennis bleek ook nuttig voor een meer persoonlijke transformatie, die tot een beter begrip over het leven van vrouwen heeft geleid.
Ook al is er vandaag een feminisering van de juridische wereld, er blijft nog steeds een hardnekkige horizontale segregatie bestaan doordat vrouwen vooral terug te vinden zijn in specifieke takken van het recht, zoals het familierecht, jeugdrecht en vreemdelingenrecht. Lang niet alle vrouwen beschouwen dit echter als een probleem. Maar in zaken met financiële of politieke dimensie zijn vrouwen nog opvallend afwezig. Ook de doorstroming tot leidinggevende en beleidsfuncties blijft problematisch.
Op de vraag of er daadwerkelijk een verschil bestaat in het recht spreken door vrouwelijk rechters t.o.v. mannelijke wordt in de hoofdstukken van dit boek ook een antwoord gezocht. Verschillen zouden optreden in zowel de verantwoording van een vonnis als in de interdisciplinaire benadering van het juridische proces. Conclusie: vrouwelijke rechters schijnen over het algemeen een substantiëlere rechtspraak na te streven.