hier komen promoties & acties

Anti-feminisme: de voorgeschiedenis

Het anti-feminisme is geen recent fenomeen. Feministen en anti-feministen staan al sinds eind negentiende, begin twintigste eeuw lijnrecht tegenover elkaar.

De 'ware bestemming' van de vrouw in het gezin

Het ideaalbeeld van de vrouw aan de haard die zich niet in publieke aangelegenheden mocht mengen, werd voor het eerst op grote schaal bekritiseerd door de Britse suffragettebeweging onder leiding van Emmeline Pankhurst eind negentiende, begin twintigste eeuw. Suffragettes ontkenden niet dat vrouwen een belangrijke rol speelden in het gezinsleven, maar de tegenbeweging beweerde dat vrouwen hun 'ware bestemming' in het gezin als ideale huismoeder en trouwe echtgenote uit het oog zouden verliezen als zij het kiesrecht zouden verwerven.

De Nationale anti-suffragettesliga, gesticht in 1908, veroordeelde de acties van Pankhurst en haar aanhangers voor het stemrecht voor vrouwen. Vrouwen hoorden niet op straat te komen en opschudding te veroorzaken, ze hoorden thuis aan de haard. De liga werd geleid door vrouwen met steun van mannelijke politici die hun belangen verdedigden in het parlement. Zo wekten de vrouwelijke anti-suffragettes de indruk dat ze op de achtergond bleven en niet de publieke sfeer van de man betraden.

De Nationale anti-suffragettesliga werd in 1918 opgeheven, nadat vrouwen van 30 jaar en ouder kiesrecht kregen in Engeland.

Nieuw-feministen tegenover feministen

In het interbellum was er een vrij grote heimwee naar de vertrouwde tradities. De eisen van de feministen werden steeds vaker bekritiseerd door andere vrouwen. Dat verzet kreeg de naam ‘nieuw-feminisme’, al ging het er in wezen lijnrecht tegenin.

Net als in Engeland had de eerste generatie feministen in België gestreden voor verbetering van de positie van de vrouw. Het ging daarbij om het recht op scholing, arbeid, het verkrijgen van stemrecht en het recht zich verkiesbaar te stellen. In 1918 kwam het verwachte stemrecht niet en het aantal vrouwen dat buitenshuis ging werken stagneerde tijdens het interbellum. Enkel in het persoonlijke leven waren veranderingen te bespeuren: koppels beslisten om minder kinderen te krijgen en meer meisjes gingen studeren. 

Pas in 1948 kregen alle vrouwen stemrecht. De overheid ontmoedigde vrouwenarbeid verder met beperkingen van de werkloosheidsuitkeringen en de premie voor de moeder aan de haard. Ambities voor het onderwijs, de arbeidsmarkt en de politiek waren in de praktijk dus moeilijk in te passen in het leven van veel meisjes en vrouwen.

Tijdens de eerste feministische golf tekenden zich dan ook tendensen af van verzet tegen het feministische ideaal van de vrouw. Meisjes en vrouwen konden weinig gebruik maken van de nieuwe mogelijkheden, waar het feminisme naar streefde.

Kritiek op het feministische ideaalbeeld van de 'moderne vrouw' werd via Belgische vrouwentijdschriften subtiel aangebracht of scherp verwoord. De Christen Vrouw stelde in 1924 wat de vrouwenbeweging mocht nastreven. De vrouw mocht zich ontwikkelen, maar ze mocht niet dezelfde rol in het openbare leven opeisen als de man. De roeping van de vrouw tot het huwelijk en moederschap werd benadrukt en de man kreeg het gezag over het gezin toebedeeld.

"Niet de absolute gelijkheid van man en vrouw, maar de gelijkstelling daar waar de natuurlijke rede, voorgelicht door openbaring, geen ongelijkheid vergt." (De Christen Vrouw, 1924)

De naoorlogse periodes van de twintigste eeuw waren conservatieve restauratiejaren. De vrouwenarbeid tijdens beide wereldoorlogen was een kwestie van overleven, of van patriotistisch verzet (in liefdadigheid, oorlogsindustrie en verzet). Na de oorlogen werd de traditionele rolverdeling geaccentueerd. Het verlangen om terug te keren naar het vooroorlogse, vertrouwde en veilige leven met de man als kostwinner en de vrouw als huismoeder, was volgens het Tijdschrift van het Verbond der Belgische katholieke vrouwen vanzelfsprekend:

"Hoe meer een vrouw zich terugtrekt en de man voorrang laat, hoe gedweeër de man gaat buigen voor haar wil ... Is het niet omdat vele vrouwen te baasachtig zijn dat de wereld onderste boven ligt, dat de samenleving aan 't wankelen gaat, dat de mannen strijdlustig worden?" (Tijdschrift van het Verbond der Belgische katholieke vrouwen, 1938)

De naoorlogse periodes in buurlanden

In tegenstelling tot België, was de weerstand tegen feministen veel groter in Nederland en Duitsland. Alida Christina Veen-Brons (1878-1955) richtte in 1931 haar eigen Vereeniging voor Nieuw-Feminisme op. Ze verweet de feministische beweging te zijn afgedwaald van wat ze als het oorspronkelijke doel van de emancipatie zag: de vrouw betere mogelijkheden geven om haar ware bestemming te bereiken, namelijk het moederschap. Volgens Alida hadden feministen zich blindgestaard op het verwerven van het recht op arbeidsparticipatie voor vrouwen en waren daardoor de werkelijke behoeften en verlangens van de vrouw aan de haard uit het oog verloren. Ze schreef veertien brochures waarin ze een uitgebreid programma uiteen zette met maatregelen die de overheid zou moeten invoeren om het huwelijk te bevorderen. Eén van die ideeën was de 'sabotage van het vrijgezellenbestaan': een man die te lang vrijgezel was, werd de toegang tot de arbeidsmarkt ontzegd.

In buurland Duitsland was het anti-feminisme tijdens de Weimarrepubliek (1918-1933) in toenemende mate merkbaar, in het bijzonder onder conservatieve vrouwen en vrouwen van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP). Vooral de economische depressie direct na de oorlog leidde tot enorm verzet tegen het feminisme. Vrouwen uit de NSDAP organiseerden zich al begin jaren twintig in een eigen organisatie. Huishoudkundelerares Elsbeth Zander wierf vrouwen voor de partij van Hitler. Ze wist snel veel aanhang te krijgen en riep de vrouwen op tot een 'kruistocht voor het moederschap' om de liefde voor het vaderland te herstellen en zo het geboortecijfer omhoog te brengen. Ze had vooral aanhang bij arme en weinig ontwikkelde vrouwen.

Het NSDAP-lid Guida Diehl wist hoger opgeleide vrouwen achter zich te krijgen. Volgens haar hadden feministen wel degelijk de werkelijke behoeften van vrouwen herkend. Toch hadden zij de verkeerde conclusie getrokken, namelijk dat vrouwen in beslag waren genomen door hun carrière en daardoor keken ze neer op het moederschap, het huishoudelijk werk en de vrouwencultuur.

De stroom van anti-feministische geschriften in de jaren '60 en '70

Het was pas in de jaren '60 en '70 dat jonge vrouwen de arbeidsmarkt massaal betraden en de volgende stap op de emancipatieladder zetten, omdat vrouwen veel meer mogelijkheden hadden gekregen dankzij de strijd van hun feministische voormoeders. Terwijl de eerste feministische golf draaide om het inwilligen van concrete eisen, zoals vrouwenstemrecht, recht op lager, hoger en universitair onderwijs en het uitoefenen van 'mannenberoepen', ging de Tweede Feministische Golf over het behoud van de toegekende rechten en het wegwerken van discriminatie in alle aspecten van het openbare en privéleven van de vrouw.

Veel meer vrouwen hadden in de jaren '60 en '70 een hoger diploma, ze waren ambitieuzer en gezinsplanning was mogelijk door het gebruik van anticonceptiva, waardoor ze steeds meer gefrustreerd raakten in hun (toekomstige) rol als huisvrouw. In navolging van Simone de Beauvoirs De Tweede Sekse liet Betty Friedan haar frustratie de vrije loop in The Feminine Mystique (1963). Ze doorprikte het beeld van de gelukkige moeder aan de haard die voldoening haalde uit het huwelijk en het moederschap.

Feministische geschriften konden niet op bijval rekenen bij anti-feministen, die het feministische 'geklaag' meer dan beu waren.

"Met de stroom van feministische geschriften dat nog altijd rijst. En dat waarschijnlijk evenredig daarme een nevenstroom van bestrijding van het feminisme vloeit." (Opzij, 11/1977)

Het feministische maandblad Opzij vatte de kritiek van anti-feministische auteurs op het feminisme samen:

  • Het feminisme zou tegennatuurlijk zijn. Het lot van vrouw en man zou biologisch bepaald zijn: de man is de kostwinner en de vrouw hoort aan de haard. Vrouwen mogen niet buitenshuis werken of gaan studeren omdat het hun gezondheid schaadt.
  • Het nieuw-feminisme verzet zich tegen het feministische beeld van de vrouw die haar eigen keuzes maakt. De 'ware' vrouw zou een eenvoudige, gewone huisvrouw en moeder zijn die haar geluk vindt in het zorgen voor haar man en kinderen.
  • De maatschappij wordt overheerst door mannen, vrouwen zouden ondergeschikt zijn aan mannen. Feministen zouden dus geen recht hebben om bestaande maatschappelijke verhoudingen te bekritiseren en zich actief te engageren in de maatschappij.

Deze ideeën worden verdedigd door Steven Goldberg in The inevitability of Patriarchy (1973), dat opnieuw werd gepubliceerd als Why men rule: A theory of male dominance in 1993. Goldberg wordt beschouwd als de pionier van anti-feministische geschiedschrijving. Volgens hem zou de vrouw een ondergeschikte positie bekleden in de patriarchale maatschappij. Mannen zouden biologisch gezien agressiever zijn dan vrouwen en beter kunnen overleven in een competitieve wereld.

Het anti-feminisme en extreem-rechts

De extreem-rechtse partijen die opkwamen in Europa op het einde van de jaren '80 en het begin van de jaren '90 hadden een niet te verwaarlozen vrouwelijke aanhang. Kiezers zouden zich weinig bewust zijn van het vrouwonvriendelijke en anti-feministische karakter van deze partijen omdat er zowel mannen als vrouwen op de lijsten stonden en het programma geconcentreerd was rond vreemdelingen en veiligheid.


Aanraders uit de RoSa-bibliotheek