hier komen promoties & acties

Je Brein Aan De Pil Hoe De Pil Alles Verandert Sarah Hill 2019

Je brein aan de pil - Sarah Hill

Dr. Sarah E. Hill

Je brein aan de pil: hoe de pil alles verandert
Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2019. 372 p.

hormonen / anticonceptie / pil / vruchtbaarheid

RoSa-ex.nr.: C a/674

Sarah Hill opent haar boek met de belofte dat ze geen achterliggende agenda heeft. Dat acht ze nodig in hedendaagse literatuur over hormonale anticonceptie. Ze merkt op dat er vandaag even fervente voorstanders als fanatieke tegenstanders zijn, maar dat algemene kennis over de impact van de pil op lichaam en geest veelal ontbreken. Zelf begrijpt Hill beide kanten: de afweging tussen de voor- en nadelen van het controversiële pilletje is een balans dat ieder voor zich moet opmaken, zo vindt Hill. Met dit laagdrempelige boek boordevol informatie wil Hill dan ook een breed publiek bereiken, informeren en sensibiliseren, zodat ieder voor zich geïnformeerde keuzes kan maken over het al dan niet nemen van de pil. Die doelstelling kan ze echter niet volledig inlossen. Hoewel ze als evolutionair psycholoog hormonale processen erg begrijpelijk uitlegt, komt ze vaak tot eenzijdige conclusies. Vanwege haar biologisch deterministische evenals uitgesproken heteronormatieve blik op seksualiteit en relaties herleidt ze seksuele keuzes en gedragingen vaak uitsluitend tot hormonale processen - alsof seks en relaties kunnen bestaan in een sociaal vacuüm. Door het gebrek aan aandacht voor de sociale context waarin mensen interpersoonlijke en seksuele keuzes maken, vindt RoSa het nodig om Hills verhaal aan te vullen met een kritische lezing van haar boek evenals een interview met medisch geschoolde experts die aandacht hebben voor zowel biologie als socialisatie, die beide invloed hebben op onze lichamelijke, mentale en seksuele gezondheid.

Structuur en doelgroep

Het boek is ingedeeld in drie delen: 

  • Het eerste deel gaat over je hersenen en je hormonen, en hoe die precies werken en invloed hebben op wie je bent en hoe je je voelt. Dat is volgens Hill fundamentele informatie om niet alleen het rest van haar boek, maar ook om jezelf te begrijpen.
  • Het tweede deel gaat over de pil, hoe die werkt en wat de impact daarvan is op je hersenen, je hormoonhuishouding, je romantische en seksuele leven, je zelfbeeld, je energiepeil, je seksuele en relationele keuzes, en… nou ja, alles eigenlijk. Hill brengt in kaart wat onderzoekers wereldwijd te weten zijn gekomen over (de impact van) de pil en wat er nog ontdekt moet worden. Spoiler alert: wat we met zekerheid weten, is erg weinig. Veel van de conclusies die Hill poneert, zijn dan ook uitermate speculatief.
Hill biedt enkele verklaringen voor de nonchalante manier waarop anticonceptiepillen worden uitgedeeld aan, en ingenomen door vrouwen alsook het gebrek aan wetenschappelijke onderzoek naar en maatschappelijke aandacht voor de gevolgen van de pil, op vrouwen en op de bredere samenleving
  • In het laatste deel, onder de veelzeggende titel “The big picture”, komen  de metaproblemen aan bod die de pil zou veroorzaken. Hill legt uit hoe zulke kleine veranderingen in de hormoonhuishouding van individuele vrouwen een grote impact kunnen hebben op het macroniveau van de samenleving. Ze heeft het daarbij vooral over verreikende gevolgen van de pil op het vlak van seksuele begeerte en relatietevredenheid en zo ook op huwelijkspatronen en het scheidingspercentage in een samenleving, de sociale mobiliteit van vrouwen, de prestatiemotivatie van hun seksuele partners, en zelfs de economische groei. Het is hier dat Hill tot enkele twijfelachtige conclusies komt, enkel en alleen gebaseerd op hormonen, zonder enige aandacht voor maatschappelijke normen en sociale context.

Weinig inclusief

Mede omdat zwangerschapspreventie de voornaamste reden blijkt om te kiezen voor de anticonceptiepil, focussen onderzoekers vaak uitsluitend op de ervaringen van heteroseksuele cisgender vrouwen, die ze als voornaamste doelgroep aanzien. Deze tekortkoming in internationaal onderzoek erkent Hill dan wel in de inleiding van haar boek, ook zij focust uitsluitend op die specifieke doelgroep omdat ze genoodzaakt is verder te bouwen op de beschikbare inzichten en onderzoeksresultaten. Ondanks haar beknopte disclaimer met kritiek, is ook haar discours bijzonder cis heteronormatief. Omdat onderzoek volgens Hill uitwijst dat de paringspsychologie van lesbische, biseksuele, queer of trans vrouwen helemaal niet zoveel verschilt van hun heteroseksuele cisgender soortgenoten, stelt ze dat heel wat informatie in het boek los staat van genderidentiteit of seksuele voorkeur, en dus voor een bredere doelgroep geldt. Dat blijkt niet zo.

Hills heteronormatieve blik op seks, relaties en liefde is niet alleen een belangrijke theoretische tekortkoming, maar ook een gemiste kans op vlak van inclusiviteit.

Jij bent biologie

Wat is een vrouw?

Over die vraag bogen heel wat iconische feministen zich al. De meest gekende overpeinzing kwam misschien wel van Simone de Beauvoir die zei: “je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt.” Daarmee legt ze de nadruk op gendernormen die vrouwelijkheid sociaal construeren. Als evolutionaire psycholoog komt Sarah Hill niet onverwacht met een ander antwoord over de brug: “jij bent je gameten” (p. 26), aka jij bent je geslachtscellen, je eicellen dus.

Dit discours verklaart seksualiteit uitsluitend vanuit de evolutietheorie: het gaat dan louter om biologisch gedetermineerde paringsdrang om genen over te dragen, samen met natuurlijke selectie, om het verdere bestaan van de eigen bloedlijn of breder, de mensheid, te garanderen. Het lijkt ons nochtans dat mensen ook gewoon seks hebben omdat het fijn is? Soms ook omdat ze een zekere intimiteit of zelfs liefde voelen ten opzichte van elkaar? Heel wat seksuele handelingen leiden bovendien helemaal niet tot bevruchting. Hoe verklaren we aanrakingen, kussen, orale, manuele, anale of soloseks dan? Het intieme element en de mogelijk emotionele dimensie van seksualiteit gaat volledig verloren in dit discours en doet onrecht aan de complexe werkelijkheid van seksualiteitsbeleving.

Hill voert de vertrouwde these  op dat vrouwen seksueel kieskeuriger zijn omdat conceptie voor hen een kostbare investering is vanwege hun beperkt aantal eicellen en negen maanden zwangerschap, terwijl mannen van nature seksueel opportunistisch zouden zijn omdat het voor hen een goedkope investering is: ze kunnen vertrouwen op een onbeperkt aantal spermacellen en hoeven zich volgens Hill geen zorgen te maken over zwangerschap. Daarmee reduceert ze vrouwen en mannen echter tot louter hun biologie, en houdt ze geen rekening met een dubbele seksuele moraal en sociale gendernormen, die vrouwen seksuele terughoudendheid voorschrijven en mannen seksuele activiteit dicteren, of met andere factoren die meespelen in de sociale context waarbinnen mensen seksuele keuzes maken, zoals de alomtegenwoordigheid van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het feit dat mannen over het algemeen fysiek het overwicht hebben ten opzichte van vrouwen.

Ook het onderzoek waarop Hill zich beroept analyseert seksueel gedrag vanuit deze enge en heteronormatieve visie op seksualiteit. Zo is er de bekende Amerikaanse studie waarbij een normatief aantrekkelijke vrouw afstapt op mannen op een universitaire campus en ze voorstelt om 1) op date te gaan, 2) om samen naar huis te gaan, of 3) samen naar bed te gaan. De antwoorden van mannen liggen dan in stijgende lijn: meer mannen zijn geneigd om in te gaan op het meest expliciete seksuele voorstel (80%) dan het eerder romantische voorstel waarbij seks niet expliciet op tafel ligt (50%). Hetzelfde experiment gebeurde ook omgekeerd: een normatief aantrekkelijke man stelt dezelfde vragen aan vrouwen op campus. Dat vrouwen evenveel als mannen ingaan op het voorstel voor een date (50%) maar aanzienlijk minder om naar huis te gaan (10%) of al helemaal niet om seks te hebben (0%), zou dan moeten verklaren dat vrouwen meer geïnteresseerd zijn in hofmakerij dan in seks. Dat seksueel geweld en spiking veelvoorkomend is op Amerikaanse studentencampussen en die sociale realiteit meeweegt in de beslissing van een vrouw om al dan niet in te gaan op een seksueel voorstel van een wildvreemde man, wordt zelfs niet overwogen in die conclusie.

Hill haalt biologische en socialisatieprocessen geregeld door elkaar, en miskent vaak de impact van deze laatste in menselijk gedrag. Hoewel evolutionaire natuurlijke selectieprocessen en bijhorende generationele genenoverdracht zeker een hand hebben in onze biologie en gedrag, weten we intussen dat ook socialisatieprocessen een impact hebben op seksuele keuzes, gedrag én zelfs op onze biologie. Ervaringen zoals trauma kunnen zelfs generationeel worden doorgegeven en hebben niet alleen invloed op ons mentale welzijn en zo ook op onze keuzes en ons gedrag, maar ook op onze biologie, meer bepaald onze hersenen en genetische code. Dit onderzoeksveld heet epigenetica. Het staat nog in de kinderschoenen, maar er is al  veel empirisch onderzoek dat de impact van sociale normen en socialisatie op menselijk gedrag aantoont. Dergelijk onderzoek  brengt aanvullende kennis die duidelijk maakt dat het biologisch deterministische plaatje dat Hill hier schetst al te kortzichtig is. Mensen zijn méér dan hun biologie. We zijn tenslotte sociale wezens. We kunnen dan ook geen uitspraken doen over de menselijke biologie en de sociale context volledig buiten beeld laten. Wie Sarah Hills relaas leest over de vrouwelijke biologie, leest dus best ook even neurowetenschapper Cordelia Fine die brandhout maakt van de onderzoeken waarop biologische deterministische mythes rond een zogenaamd inherente mannelijke en vrouwelijke natuur gebaseerd zijn. 

Jij bent je hormonen

Hoewel mensen over het algemeen het belang van hun hersenen, en bij uitbreiding hun zenuwstelsel, erkennen als fundamenteel voor wie ze zijn, wordt het belang van hormonen in persoonlijkheid en identiteit vaker gebagatelliseerd. We staan niet dikwijls stil bij hormonen, tot we een puber kribbig door de adolescentie zien worstelen, een persoon neerslachtig zien tijdens diens menstruatie of een vrouw allerlei food cravings horen uiten  tijdens haar zwangerschap. We zijn geneigd om de kern van onszelf te zien als hormoonvrij, en hormonen te beschouwen als iets wat ons overkomt en onze ‘authentieke zelf’ verstoort. Sarah Hill maakt er haar missie van ons in begrijpelijke taal uit te leggen waarom veranderingen in je hormonen veranderingen teweegbrengen in de persoon die we doorgaans als ‘onszelf’ beschouwen. Ongeacht de weinig genuanceerde conclusies die Hill velt over menselijk gedrag, puur gebaseerd op haar expertise in hormonen, is haar uitleg over de werking van geslachtshormonen en het verloop van een ovulatiecyclus nuttig en helder.

Je ovulatiecyclus en hormonen voor beginners

Hoewel er vaak gesproken wordt over een menstruatiecyclus, is ovulatiecyclus de wetenschappelijk correcte term die Hill hanteert in het boek: de ovulatie oftewel eisprong is namelijk het hoogtepunt van de cyclus. Kort samengevat bestaat je cyclus uit twee fases, die in een gemiddelde cyclus van 28 dagen dus ieder uit twee weken bestaan. De eerste fase noemt de follikelfase en start op de eerste dag van je menstruatie. In deze fase bereidt je lichaam je voor op mogelijke conceptie of bevruchting. In deze fase neemt het oestrogeengehalte gestaag toe en bereikt het een piek rond de eisprong. Eens er een eicel vrijkomt, neemt progesteron de overhand en bereidt je lichaam zich voor op implantatie van een mogelijk bevruchte eicel. Deze tweede fase noemt formeel de luteale fase. Voorts gaat Hill verder in op oestrogeen en progesteron, de twee belangrijkste geslachtshormonen bij vrouwen, en testosteron die bij mannen in meerdere mate aanwezig is dan bij vrouwen: 

  • Oestrogeen is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van borsten en een zandloperfiguur, voor de regulering van ons voortplantingssysteem, bij de maandelijkse voorbereiding van je lichaam op eventuele zwangerschap, en volgens Hill bij het motiveren van gedrag dat zwangerschap mogelijk maakt. Daarom zouden vrouwen zelfzekerder, flirteriger en geiler zijn tijdens de eerste, door oestrogeen gedomineerde helft van hun ovulatiecyclus. Oestrogeen, zo gaat Hill verder, is het hormoon dat vrouwen sterker aangetrokken doet voelen tot stereotiep mannelijke mannen omdat ze die fysieke kenmerken en eigenschappen afleidt uit hogere testosterongehaltes (waarover later meer). 
  • Progesteron is het geslachtshormoon dat de tweede helft van een natuurlijke ovulatiecyclus - na de ovulatie dus -  domineert. Het is het geslachtshormoon dat het vrouwelijk lichaam voorbereid op de mogelijkheid dat een zwangerschap reeds heeft plaatsgevonden, en er dus een embryo moet nestelen en groeien in de baarmoeder. Volgens Hill zijn vrouwen dan minder gericht op sociaal en seksueel contact, maar op nestelen en voldoende energie verzamelen voor  zichzelf en het  embryo . Vrouwen zouden dan hongeriger, slaperiger en meer ontspannen zijn. Progestageen (een kunstmatige versie van progesteron, meestal afgeleid van testosteron) is het hormoon in de pil dat ervoor zorgt dat je niet zwanger kan worden. Het doet je lichaam immers geloven dat je eisprong al heeft plaatsgevonden. Je natuurlijk schommelende ovulatiecyclus met twee afwisselende fases voor en na de ovulatie, respectievelijk gedomineerd door oestrogeen en progesteron, wordt gewijzigd naar een constante staat van de tweede fase waarin progesteron domineert en de ovulatie al  voorbij is. Er is geen natuurlijke oestrogeenpiek en ovulatie, waardoor je niet zwanger kan worden.
  • Testosteron is het geslachtshormoon dat bij mannen in hogere mate aanwezig is, maar ook bij vrouwen een rol speelt. Ondanks  genderstereotypen over vrouwen die grillig en overemotioneel zouden zijn vanwege hun hormonen is testosteron ironisch genoeg het meest wispelturige en grillige geslachtshormoon, aldus Hill. Ze stelt dat mannelijk testosteron verandert naargelang iemands “leeftijd, het uur van de dag, huwelijk, het krijgen van kinderen, de aanwezigheid van aantrekkelijke vrouwen, het winnen of verliezen van een favoriete politicus, het winnen of verliezen van hetzijn favoriete team en (ik verzin dit niet) de aanwezigheid van wapens” (p. 61). Je raadt het al: testosteron neemt toe bij zaken die in lijn liggen met stereotiepe mannelijkheid (zoals sexy vrouwen, competitie en geweld) en neemt af bij zaken we associëren met vrouwelijkheid (zoals het huwelijk en zorg voor kinderen).

Het blijft echter de vraag wat oorzaak en wat gevolg is? Kunnen we eenduidig stellen dat hormonen onze gedachten, voorkeuren, keuzes en gedragingen bepalen? Of heeft de sociale context ook invloed op hormoonlevels? Dat maakt namelijk geen deel uit van Hills verhaal, hoewel ook daar voldoende wetenschappelijk bewijs voor is. Denk aan de aanmaak van oxytocine wanneer we baby’s zien of een geliefde knuffelen; denk aan de aanmaak van cortisol wanneer we iets ingrijpends en mogelijks bedreigends meemaken (iets waar Hill in hoofdstuk X trouwens op terugkomt). Ondanks haar mechanistische lezing van menselijk gedrag, leidt dit alles Hill er wel toe om te stellen dat er geen enkele grond van waarheid zit in seksistische noties over irrationele vrouwen vanwege hun hormoonhuishouding: 

Feminisme?

Hill beschouwt zichzelf als feminist vanwege haar kritiek op seksisme. Meer nog, het doctoraat dat ze behaalde in de psychologie, haar publicaties en accolades, en in het algemeen de academische carrière die ze maakte - bovendien in combinatie met ouderschap én een bevredigend seksleven - haalt Hill doorheen het boek geregeld aan om zichzelf te poneren als toonbeeld van feminisme. Desalniettemin haalt Hill geregeld uit naar ‘het’ feminisme. Enerzijds wijst haar individualistisch ideaalbeeld van een feminist als zijnde “the woman who can have it all” uit dat het feminisme dat ze aanhangt eerder (neo)liberaal is. Anderzijds toont haar totalitaire, negatieve en stereotiepe beeld van ‘het’ feminisme aan dat ze weinig kennis heeft van de brede diversiteit binnen het feminisme en van feministische theorie an sich. Ze schijnt namelijk te denken dat feminisme vrouwen beschouwt als “een passieve vergaarbak van sociale rollen die ons door mannen worden opgelegd” (p. 38).

“Iedereen die beweert dat biologie niet strookt met feminisme moet zich laten nakijken”, gaat Hill strijdvaardig voort. Daar geeft ook onze directeur Bieke Purnelle haar gelijk in. Biologie  staat absoluut niet in de weg van feminisme. Integendeel, de erkenning van (biologische) verschillen is zelfs een voorwaarde om te streven naar (sociale) gelijkheid, aldus feministisch icoon Joan Scott (1988): “Equality is not the elimination of difference, and difference does not preclude equality.” Als we ervan uit zouden gaan dat mannen en vrouwen (biologisch) identitiek zijn, zou er geen nood zijn aan de politieke garantie van gelijkheid. Gelijkheid gaat dan ook veeleer over de erkenning en inclusie van verschil, oftewel de “deliberate indifference to specified differences” (Scott 1988:44). Volgens Scott dient een duurzame, feministische strategie deze valse paradox tussen gelijkheid en verschil net te deconstrueren.

Feminisme is dus veel genuanceerder dan Hill het voorstelt: feminisme erkent biologische verschillen tussen de seksen, maar is zich er ook van bewust dat in naam van de biologie heel wat sociaal geconstrueerde genderverschillen die leiden tot feitelijke sociale ongelijkheid worden genaturaliseerd. Dit onderscheid tussen sekse en gender is een fundamenteel inzicht van het feminisme dat Hill op vele vlakken ontgaat. Door het gebrek aan erkenning voor de invloed van socialisatie, komt Hill dan ook tot heel wat twijfelachtige conclusies. In wat volgt, gaan we kort in op een voorbeeld.

Sexy ‘foute’ mannen vs onaantrekkelijke ‘goede’ mannen

De metaproblemen zoals hoge scheidingspercentages en gebrekkige economische groei die Hill de pil toeschrijft, zijn allen te herleiden tot seksuele begeerte en aantrekkingskracht tussen mannen en vrouwen. Eerst en vooral gaat ze ervan uit dat iedereen hetero is, wat de sociale werkelijkheid van de diversiteit in de samenleving resoluut tegenspreekt. Bovendien gooit ze liefde en seksualiteit op één hoop, en meent ze dat deze processen puur hormonaal gedreven worden. Dit alles ligt in lijn met haar idee dat wij (niet meer dan) onze hormonen zijn. Haar bijkomende these is dat de pil invloed heeft op “het soort mannen waar vrouwen op vallen”. Jawel, er zijn soorten mannen volgens Hill, en maar liefst twee soorten: sexy, stereotiep mannelijke en ‘foute’ mannen, en onaantrekkelijke, niet-stereotiep mannelijke en ‘goede’ mannen. Een man die er stereotiep mannelijk uitziet met een geprononceerde kaaklijn, brede schouders en afgelijnde buikspieren is volgens Hill niet alleen sexy (wat dominante schoonheidsnormen zouden onderschrijven), maar ook per definitie ‘fout’, in die zin dat ze promiscue zijn, op zoek naar seks maar niet geïnteresseerd in duurzame relaties, trouw of zorg. Omgekeerd zou het uiterlijk van niet-stereotiep mannelijke mannen ook samengaat met niet-stereotiepe kwaliteiten en eigenschappen zoals betrouwbaarheid, standvastigheid en bovenal zorgzaamheid.

Hill schetst een karikaturaal verhaal dat gendernormen en genderstereotypen legitimeert, zelfs naturaliseert als vaststaande, onveranderlijke biologie.

Hill gaat er dus niet alleen van uit dat alle vrouwen op mannen vallen, en nog wel op dezelfde soort mannen, maar bovendien dat dit komt door hormonen. Dat de dominante schoonheidsnormen die we allemaal dag in dag uit consumeren via media diezelfde stereotiep mannelijke karakteristieken verheerlijken, is geen deel van het verhaal. Hoe verklaart Hill aantrekkingskracht dan wel? Oestrogeen, het vrouwelijk geslachtshormoon dat in de eerste fase van een natuurlijke ovulatiecyclus domineert maar dat door de pil nooit een piek bereikt, zorgt ervoor  dat vrouwen zich aangetrokken voelen tot “mannen met gezichten, stemmen en gedrag met testosteronmarkers (sterke kaaklijn, zware stem en branie)”, aldus Hill (p. 127).

Vrouwen die de pil slikken (wiens ovulatiecyclus dus geen oestrogeenpiek kent, maar een constant en dominant progestageengehalte) laten zich niet door deze kwaliteiten leiden, maar door “kwaliteiten waardoor zij veilig en verzorgd zouden zijn tijdens de voorbereiding op de zwangerschap”. Financiële zekerheid zou dan belangrijker zijn dan een sexy uiterlijk, aldus Hill. Ze trekt de ene na de andere conclusie op basis van slechts enkele onderzoeken, die keer op keer geen oog hebben voor sociale context, zelfs al zijn die onderzoeken (met bijvoorbeeld slechts 192 deelnemers) helemaal niet representatief. Ze baseert zich op één onderzoek waaruit blijkt dat het scheidingspercentage hoger is bij vrouwen die hun partner kozen toen ze niet aan de pil waren dan bij vrouwen die hun partner kozen wanneer ze wél aan de pil waren om het volgende te stellen: “Misschien is de sleutel tot langdurig huwelijksgeluk (of in elk geval tot langdurig gehuwd blijven) een partner kiezen vanwege zijn hersenen en zijn verwachte kostwinnerschap, in plaats van zijn begeerlijkheid.”

De causaliteit van haar conclusies is twijfelachtig. Hill komt er zelf gedeeltelijk op terug, maar bij wijze van voetnoot, wanneer ze meegeeft dat er ook recent onderzoek is dat zelfs geen verschil (en dus al helemaal geen causaliteit) ontdekte tussen de voorkeur van vrouwen voor bepaalde gelaatskenmerken en hun relatietevredenheid en het al dan niet slikken van de pil (p. 139). Toch wordt het pas echt bizar wanneer Hill haar biologisch deterministische verhaal romantiseert:

Verder meent Hill dat vrouwen die de pil slikken “een seksueel nadeel” oplopen omdat die “een natuurlijk voorkomende opsteker in aantrekkelijkheid die samengaat met de peri-ovulatoire oestrogeenpiek” onderdrukt (p. 175). Terwijl vrouwen op vruchtbare dagen extra hun best doen om zich op te tutten om een man aan de haak te slaan, aldus Hill, ontbreekt die motivatie bij vrouwen aan de pil.

Bovendien zijn mannen volgens Hill minder geneigd om hun vrouw “te bewaken” indien zij de pil slikt en dus “zolang de integriteit van de lege baarmoeder van hun partner niet op het spel staat” (p. 175). Ze voegt eraan toe dat dit een jammere zaak is want: “Partnerbewaking kan mannen tot grootste romantische daden aansporen, bedoeld om vrouwen gelukkig en tevreden te houden” (p. 175).

Veel van deze analyses lijken speculatief. Het blijft de vraag hoe iemands aantrekkelijkheid of seksuele begeerte werkelijk gemeten en vergeleken kan worden, en dit zonder enige achting voor sociale context. Bovendien dreigt confirmation bias een hand te hebben in onderzoeken die bewijs zoeken voor dit soort heteronormatieve aannames, die Hill baseert op evolutietheorie, maar die ook dominant zijn in de samenleving. Alleen al de seksuele diversiteit die de samenleving rijk is toont aan dat er veel meer speelt dan ‘oestrogeen loves testosteron’ en ‘jongen en meisje maken baby’s middels een aangenaam samenzijn’. Het feit dat Hill zelf hier en daar voorzichtig erkent dat er ook onderzoek bestaat dat haar discours ontkracht, toont aan dat we haar conclusies over seksualiteit, die meer weg hebben van een geloof dan van een wetenschappelijke vaststelling, met een korrel zout mogen nemen.

Hoe de pil invloed heeft op je je stressrespons

Om af te sluiten bespreken we kort het zevende hoofdstuk waarin Hill minder speculeert over menselijk gedrag en seksuele keuzes, maar zich beperkt tot die zaken waar we wel met enige zekerheid een uitspraak over kunnen doen, bijvoorbeeld de correlatie tussen de pil en het uitblijven van een cortisolrespons op stress. Dit kan namelijk feitelijk in kaart gebracht worden, hoewel onderzoekers er dan alsnog het gissen naar hebben hoe dat precies komt. Er is nu eenmaal enorm veel wat we nog niet weten over de impact van hormonale anticonceptie. Het uitblijven van cortisol als reactie op stress bij vrouwen aan de pil kan problematisch zijn omdat dit betekent dat ze minder goed kunnen omgaan met stress. Het betekent niet ‘minder stress’:

Cortisol bevordert de perceptuele waakzaamheid en versnelt de neurale processen voor leren en onthouden, zodat we gebeurtenissen of situaties die (positieve of negatieve) stress veroorzaken beter kunnen inbedden of vastleggen in onze hersenen voor later. Hierdoor zijn we in staat om in de toekomst effectiever te reageren in soortgelijke situaties. Hill geeft aan dat onderzoek er niet uit is hoe het komt dat die cortisolrespons uitblijft bij vrouwen die hormonale anticonceptie slikken, maar ze wijst wel op een alarmerende gelijkenis: vrouwen die de pil slikken vertonen over het algemeen vier belangrijke biologische markers van chronische blootstelling aan stress. Het zou er dus op kunnen wijzen dat de pil juist zoveel cortisolsignalen teweegbrengt dat de hypothalamus-hypofyse-bijnieren-as (HPA) zichzelf volledig uitschakelt, zoals ook gebeurt bij mensen die ernstig, chronische stress of trauma hebben meegemaakt.

Hill legt uit dat dit soort structurele wijzigingen in de hersenen allerlei klachten van vrouwen aan de pil kunnen veroorzaken en verklaren, zoals de wazigheid of brain fog de sommige vrouwen aan de pil ervaren, of de aanzet van symptomen van depressie. Dynamische pieken in de HPA maken namelijk dat we ons leven als zinvol en opwindend ervaren. “Als het vermogen van onze hersenen om alle emotioneel complexe momenten in ons leven vast te houden en in ons langetermijngeheugen te plaatsen wordt beschadigd, kan ons leven meer eendimensionaal en vlakker aanvoelen.” (p. 205)

Conclusie

In haar boek vertelt Sarah Hill hoe zij over de correlatie tussen vrouwen aan de pil en ontbrekende cortisolrespons te weten kwam. Op een congres luisterde zij naar onderzoekers die naar deze correlatie verwezen in hun presentatie als reden om enkel mannen te betrekken als onderzoekssubjecten. Ze onderzochten immers wijzigingen in cortisol en omdat er niet voldoende natuurlijk menstruerende vrouwen waren, besloten ze het onderzoek verder te zetten zonder vrouwelijke participanten. Dat vrouwen die de pil slikken geen cortisolrespons hebben op stress was niet het punt van hun presentatie, en dit werd ook niet verder besproken. Het zet een lezer aan het denken aan over gender bias in medisch onderzoek. Vrouwen worden vaak uitgesloten van medisch onderzoek, ofwel vanwege hun schommelende natuurlijke hormoonniveaus (natuurlijk menstruerende vrouwen) ofwel vanwege hun synthetisch gewijzigde hormoonprofiel (vrouwen die hormonale anticonceptie nemen). Het feit is dat daardoor te weinig geweten is over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van vrouwen. Dat is dan ook de grote take-away van het boek: over de impact van de pil op de gezondheid en het welzijn van vrouwen weten we nog veel te weinig. Het enige wat je kan doen, zo luidt de boodschap van Hill, is trial-and-error: jezelf inlezen over de werking en de effecten van anticonceptie, op basis daarvan een keuze maken, en kijken of die ook effectief voor jou werkt.


In de pers:

Meer weten?

Aanraders uit de RoSa-bibliotheek:

#Boek #Anticonceptie #Pil #Hormonen #Onderzoek #Psychologie #Neurowetenschap #Lichaam #Geest #RoSaleest