RoSa vzw licht elke twee weken een specifiek gendergerelateerd thema uit of bespreekt de genderdimensie van een actueel thema. Deze keer belichten we de impact van de kinderopvang(crisis) op gendergelijkheid.
Gepubliceerd op 06/10/2022
Sinds een aantal weken vormt de kinderopvang opnieuw een heet hangijzer in het publieke debat: niet alleen kampt de sector met een tekort aan opvangplaatsen, door personeelstekort moeten verschillende kinderdagverblijven delen van hun werking sluiten of het aantal kinderen per begeleider optrekken, wat leidt tot nog meer werkdruk en uitval van personeel. Dit is weliswaar een oud zeer, maar de vicieuze cirkel lijkt een nieuw dieptepunt te kennen, met paniekmaatregelen zoals de ontwikkeling van een ‘kader voor ouders die zelf noodopvang organiseren’ door Kind en Gezin. Heel wat ouders zijn wanhopig en academici, werkgevers, en (feministische) organisaties maken zich zorgen. Ouders en sympathisanten organiseren zich onder de naam ‘Crisiskabinet Kinderopvang’, getuigenissen worden gebundeld met de hashtag #redonzekinderopvang en gedeeld via een livestream. De actiegroep #de1000eerstedagen vraagt dan weer een Marshallplan voor een kwalitatieve kinderopvang, met al meer dan 31 000 handtekeningen.
In deze pers:pectief lichten we de crisis in de kinderopvang toe, en duiden we het belang van kinderopvang voor een gendergelijke samenleving.
Kinderopvang speelt een belangrijke rol in onze samenleving: 75% van de kinderen tussen 2 en 36 maanden geniet van een vorm van formele opvang in Vlaanderen. In vergelijking met andere Europese landen – zoals Zweden en Finland - wordt de zorg voor kinderen in België al op jonge leeftijd uitbesteed. Aangezien vrouwen in België maar recht hebben op 15 weken zwangerschapsverlof, start het grootste deel van de kinderen binnen de eerste 6 levensmaanden (bijna 58%) in de formele kinderopvang. Nog eens 28% start voor het eerste levensjaar. Heel wat ouders rekenen bijgevolg op formele kinderopvang in de organisatie van hun gezinsleven maar ook werkgevers, de arbeidsmarkt en de brede samenleving hebben de kinderopvang nodig om te blijven draaien.
Ondanks het grote maatschappelijke belang, bevindt de kinderopvang zich al aanzienlijke tijd in crisis: de sector kampt met een groot personeelstekort en een daarmee samenhangend groeiend plaatsgebrek voor kinderen. Sinds begin 2021 is kinderbegeleider een erkend knelpuntberoep. Toen werd er al aan de alarmbel getrokken. Tussen september 2021 en augustus 2022 waren er maar liefst 7213 vacatures voor kinderbegeleiders, waarvan er op dit moment nog steeds 714 openstaan. De minder evidente werkuren, grote werkdruk en maatschappelijke en financiële onderwaardering zorgen niet alleen voor weinig instroom, maar ook een zorgwekkende uitstroom van personeel. Hierdoor kan vaak nauwelijks de kwaliteitsvolle omkadering geboden worden die jonge kinderen nodig hebben om zich te ontwikkelen. De laatste tijd lezen we steeds vaker berichten in het nieuws over ongelukken en zelfs sterfgevallen in crèches. Gelukkig blijven dit grote uitzonderingen, maar ook op plaatsen waar de veiligheid wel gegarandeerd is, klagen kinderverzorgers aan dat ze geen tijd hebben om de kinderen de nodige ondersteuning te bieden in hun groeiproces. Welke eisen klinken er zowel vanuit de sector als bij ouders en academici om het tij te keren?
Een van de meest genoemde struikelblokken is de kindratio per kinderbegeleider. Op dit moment is 1 begeleider verantwoordelijk voor 8 à 9 kinderen. Deze ratio kind-kinderbegeleider (kindratio) is de hoogste van Europa en vormt de grootste barrière om kwalitatieve en veilige opvang te kunnen bieden. Het zorgt ervoor dat enkel essentiële en functionele zorg geboden kunnen worden - zoals luiers verschonen, eten geven en kinderen te slapen leggen -, maar er weinig ruimte is voor pedagogische ondersteuning. Eén van de belangrijkste eisen is dan ook om een beperking van de ratio naar 4 à 5 kinderen per kinderbegeleider, met verschillen naargelang de leeftijd en zorgnoden van het kind.
Ook een maatschappelijke en financiële (her)waardering is belangrijk. Zorgtaken in het algemeen – en daarbij aansluitend formele en betaalde zorg – worden in onze maatschappij ondergewaardeerd. Volgens het Vlaams welzijns verbond is het niet alleen deze algemene onderwaardering die de kinderopvang parten speelt, maar ook de beeldvorming: kinderbegeleiders worden te vaak bestempeld als ‘kinderverzorgers’ wat hen in de publieke opinie herleidt tot uitvoerders van zorgtaken. Er is geen erkenning voor de pedagogische rol van kinderbegeleiders.
Volgens hoofddocent gezinspedagogiek Michel Vandenbroeck betekent de maatschappelijke herwaardering ook het herbekijken van de opleiding van kinderbegeleiders. Vandenbroeck oppert voor een hogere scholing, zoals in Denemarken. Volgens Anne Lambrechts – coördinator bij Elmer vzw, een vzw met vier kinderdagverblijven - is een betere afstemming cruciaal tussen opleiding en praktijk, net als meer bijscholing en ondersteuning voor (toekomstige) kinderbegeleiders. In een artikel van VRT NWS bevestigen kinderbegeleiders deze nood.
Ook de loons- en arbeidsvoorwaarden vragen om een herziening: naast de kindratio en professionaliseringsmogelijkheden dragen onder andere lage lonen, moeilijke werkuren en werknemersstatuten die schijnzelfstandigheid in de hand werken bij aan een groot verloop van personeel naar andere sectoren met betere loons- en arbeidsvoorwaarden. Dit werkt het personeelstekort verder in de hand, wat de druk verhoogt op het resterende personeel
Professor sociaal werk en sociaal beleid Wim Van Lancker (KU Leuven) geeft aan dat Vlaanderen onvoldoende investeert in kinderopvang en dat een grotere investering onafwendbaar is. Volgens Van Lancker besteedt Vlaanderen slechts een beperkt aantal van het bruto binnenlands product (BBP) aan kinderopvang in vergelijking met landen als Nederland en Zweden. Vlaanderen zou slechts 2,9 euro per kind uitgeven aan kinderopvang, in vergelijking met 6,2 euro per kind (Nederland), en 8,8 euro per kind (Zweden). Ook Groen-politicus Celia Groothedde kaartte de structurele onderfinanciering aan:
Tegelijkertijd stelt Van Lancker ook dat een beleid rond formele kinderopvang hand in hand gaat met de beschikbare verlofstelsels voor ouders. Het herzien van deze verlofstelsels is volgens Van Lancker cruciaal.
Op dit moment voorziet de Belgische wetgeving vijftien weken moederschapsverlof met een beperkte en over de tijd dalende moederschapsuitkering voor werknemers en werklozen die een wachttijd van 6 maanden hebben doorlopen. Zelfstandigen krijgen een nog beperktere overheidsondersteuning. Vaders- en meeouders kunnen op dit moment beroep doen op vijftien werkdagen geboorteverlof met een uitkering beperkt tot 82% van het brutoloon per dag. Vanaf 2023 wordt dit uitgebreid naar 20 dagen werkdagen. De stelselmatige uitbreiding van het geboorteverlof voor vaders en meeouders is een eerste stap in mogelijke hervormingen. Niettemin is er een vraag naar een verdere uitbreiding van deze verloven. Er wordt specifiek gevraagd naar overheidsmaatregelen die ouders ondersteunen en aanmoedigen in een meer gelijke verdeling in zorgtaken. Zweden wordt hierbij vaak als inspiratie naar voren geschoven. Ook zij-kant pleit in hun beleidsaanbevelingen voor een verdere herziening van het geboorteverlof en zorgverloven voor alle ouders, gericht op een langere duurtijd, betere financiële ondersteuning, en betere voorwaarden.
In de hele zorgsector zijn vrouwelijke werknemers oververtegenwoordigd. De recente coronapandemie bevestigde de grote genderongelijkheid in de zorg: in de maatschappelijk georganiseerde zorg staan vrouwen centraal.
Naast het feit dat de sector lage lage lonen hanteert is er ook sprake van genderongelijkheid binnen de zorgsector, waarbij vrouwelijke medewerkers vaak in meer ondersteundende functies werken en minder aanwezig zijn in posities waar beslissingen worden genomen. Deze meer ondersteunende functies gaan vaak samen met lagere lonen, onzekere contracten, moeilijkere werkuren en een steeds lager aantal zorgkundigen per zorgvrager.
Er heersen nog traditionele visies op genderrollen – die vrouwen nog steeds als hoofdverzorger en mannen als hoofdverdiener bestempelen. Daarnaast is er ook sprake van een loonkloof tussen mannen en vrouwen – waarbij vrouwen vaak minder verdienen. De combinatie van een loonkloof – die het logisch maakt dat de partner die het minst verdient ook minder werkt - en traditionele visies op genderrollen, zorgt ervoor dat vrouwen ook anno 2022 vaak het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen. Vrouwen blijven vaker (deeltijds) thuis voor kinderen of zorgen vaker voor andere zorgbehoevenden. Dit versterkt loonkloof vervolgens verder.
Alleenstaande ouders zijn voornamelijk vrouwen en dragen noodgedwongen alle zorgtaken. Verder toonde een publicatie van statbel eerder dit jaar dat 42,1% van de vrouwelijke werknemers en 11,6% van de mannelijke werknemers deeltijds werkt, waarbij vrouwelijke medewerkers vaker aangeven dat een van de hoofdredenen om deeltijds te werken ‘zorg ‘voor kinderen of andere zorgbehoevenden’ (24%) is, terwijl slechts 7,6% van de mannen dit als reden opgeeft. Hoewel tijdens de COVID19-pandemie mannen meer huishoudelijke taken en zorgtaken opnamen in heteroseksuele koppels, bleven vrouwen belast met een groter aandeel. Daarenboven toont onderzoek aan dat deze verandering van korte duur was, en geen structurele veranderingen heeft teweeggebracht in de verdeling van huishoudelijke- en zorgtaken.
Net omdat onbetaalde zorg vaak op de schouders van vrouwen terecht komt, dragen vooral vrouwen het gevolg van een gebrek aan kinderopvang. Een collectieve organisatie van (kinder)opvang is dan ook een terugkerend strijdpunt binnen de feministische beweging. In 1989 pleitte de Kommissie Vrouwenarbeid al voor een betere kinderopvang met het oog op het ondersteunen van de participatie van vrouwen aan de arbeidsmarkt. Kwalitatieve en toegankelijke kinderopvang ondersteunt ook vandaag vrouwen in vrijere arbeidskeuzes, en is ook een belangrijke factor in het ondersteunen van gezinnen in een gezonde work-life balans en meer gendergelijkheid.
Het belang hiervan wordt ook erkend door het Europese Parlement. Het Europees Parlement ondertekende op 5 juli 2022 een resolutie “Naar gemeenschappelijke Europese maatregelen op het gebied van zorg”. In deze resolutie staan ondermeer de feminisering en de onderwaardering van (betaalde en onbetaalde) zorg centraal. Er wordt ook ingegaan op hoe feminisering en onderwaardering aan elkaar gelinkt zijn. Het Europees Parlement benadrukt dan ook in de resolutie dat bij het uitstippelen van een degelijk zorgbeleid, rekening moet gehouden worden met deze genderaspecten.
Begin september kondigde de Europese commissie de Europese zorgstrategie aan. In deze Europese zorgstrategie geeft de Europese commissie aan:
In de Europese zorgstrategie wordt Europese lidstaten o.a. aanbevolen om “voor betaalbare, toegankelijke en hoogwaardige kinderopvang te zorgen” en “genderstereotypen te bestrijden en gezinsvriendelijke werktijdregelingen te bevorderen zodat de zorg voor kinderen gelijk tussen de ouders kan worden verdeeld.” Het is nog afwachten hoe deze zorgstrategie zich zal vertalen in de Belgische en Vlaamse context.