hier komen promoties & acties

Gezondheid, welzijn en veiligheid

Wanneer medisch onderzoek wordt uitgevoerd zonder vrouwelijke testpersonen, wanneer veiligheidstesten uitsluitend testdummies met een mannelijke anatomie gebruiken of wanneer enquêtes data verzamelen zonder dat er gender- en sekseverschillen kunnen worden geïdentificeerd, is er sprake van een genderdatakloof. Dat gebrek aan gendergedifferentieerde en seksespecifieke informatie heeft een negatieve impact op de gezondheid, het welzijn en de veiligheid van vrouwen en genderminderheden, en in sommige gevallen mannen.

Lichamelijke gezondheid

Dat er genderongelijkheden bestaan in de toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg, de diagnose en de behandeling die mensen krijgen, is geweten. Dat heeft in belangrijke mate te maken met hoe onderzoeken op het vlak van lichamelijke gezondheid aangepakt worden en welke informatie die onderzoeken daardoor wel of juist niet genereren. Een voorbeeld: wanneer vrouwen uitgesloten worden van farmaceutische onderzoeken, kunnen de (neven)effecten van de geteste geneesmiddelen op vrouwen simpelweg niet gekend zijn. Toch worden die geneesmiddelen ook aan vrouwen voorgeschreven. Klinkt gevaarlijk, en dat is het ook. Wanneer medisch onderzoek te weinig rekening houdt met mogelijke sekseverschillen en vaker uitgaat van een mannelijke norm, weerspiegelt dat zich in medische handboeken en de curricula in het hoger onderwijs, waardoor artsen diezelfde male bias overnemen en onvoldoende kennis vergaren over vrouwelijke gezondheid. De genderdatakloof leidt zo tot een beperkte visie en gebrekkige zorg.

Twee belangrijke factoren liggen ten grondslag aan deze kloof. Enerzijds is er sprake van een zogenaamde ‘bikinivisie’ in de medische en farmaceutische wetenschappen, die ervan  uitgaat dat borsten en geslachtsorganen de enige relevante sekseverschillen zijn. Vrouwen worden dan vaak - om tal van redenen - niet onderzocht: er wordt aangenomen dat de mannelijke norm de hele bevolking kan vertegenwoordigen, maar hierdoor worden sekseverschillen simpelweg niet ontdekt. Anderzijds is het zo dat gezondheidskwesties die uitsluitend of voornamelijk vrouwen treffen, onvoldoende aandacht krijgen in onderzoek. Zo staat het onderzoek naar endometriose en het premenstrueel syndroom (PMS) nog maar in de kinderschoenen. Gemiddeld gaat er acht jaar voorbij vooraleer iemand vastgesteld wordt met endometriose: er is simpelweg te weinig over geweten.

Discriminatie van vrouwen in onderzoek

Tot 1990 was het heel gewoon om medische onderzoeken bijna uitsluitend op mannen uit te voeren. Dat heeft te maken met een historische en aanhoudende male bias in onderzoek. Een andere verklaring waarom vrouwen zo lang werden vermeden in medisch onderzoek is de desastreuze geschiedenis van de medische experimenten met thalidomide, ontwikkeld eind jaren 1950. Thalidomide werd massaal voorgeschreven om ochtendmisselijkheid bij zwangere vrouwen tegen te gaan. Het deed wat het beloofde en werd een populair medicijn, maar nog geen jaar later werden er duizenden baby's geboren met ernstige misvormingen. Dokters vonden die stijging opmerkelijk, maar raakten het niet eens over de oorzaak. Pas in 1961 werd het causaal verband tussen thalidomide en foetale afwijkingen aangetoond, en werd het geneesmiddel van de markt gehaald. Tegen dan waren er al duizenden baby’s geboren met ernstige misvormingen, die bij 40% tot de dood leidden. Dit voorval maakte de medische gemeenschap weigerachtig om nog farmaceutische testen uit te voeren met zwangere personen, en bij uitbreiding met vrouwen van reproductieve leeftijd. 

Ook hormonale schommelingen worden vaak aangehaald als argument om vrouwen niet te betrekken bij medische proeven. Naargelang de fase van hun menstruatiecyclus vertonen vrouwen hogere of lagere niveaus van de vrouwelijke geslachtshormonen oestrogeen en progestageen. Op een specifiek moment van onderzoek of doorheen een langdurig onderzoek zou er dus meer variatie zijn bij vrouwen (onderling). In vergelijking met vrouwen is de hormoonhuishouding van mannen dus stabieler. Omdat hormonen invloed hebben op het volledige lichaam, op manieren die we nog onvoldoende begrijpen, worden mannenlichamen met minder hormonale schommelingen als ‘neutraler’ beschouwd.

Daarnaast is er ook nog een economische reden om onderzoek op slechts één sekse uit te voeren: het is simpelweg goedkoper. Omwille van de hierboven aangehaalde redenen en een historische male bias die in alle onderzoeksdomeinen te vinden is, wordt ook vandaag nog vaker onderzoek uitgevoerd met mannelijke testpersonen waardoor een genderdatakloof is ontstaan.

Sekseverschillen ononderzocht

Onderzoek kan dermate doordrongen zijn van de mannelijke norm dat de symptomen van pakweg een hartaanval bij vrouwen als ‘atypisch’ en ‘ongewoon’ worden bestempeld. Dergelijke formuleringen wijzen op een groter probleem, namelijk dat de symptomen bij mannen als de norm worden gezien waardoor hartaanvallen bij vrouwen minder snel worden opgemerkt. Dat houdt op zijn beurt weer een dreiging in voor de overlevingskansen, zo stelt een uitgebreid onderzoek van Uppsala University in 2017: rekening houdend met leeftijd en andere beïnvloedende factoren hebben vrouwen  in de Zweedse studie een verminderde overlevingskans bij een infarct na één en na vijf jaar: 83% van de vrouwen overleefde één jaar en 75% overleefde vijf jaar, terwijl het bij mannen over respectievelijk 87% en 82% ging. Dat is des te opmerkelijk als je weet dat vrouwen over het algemeen ‘robuuster’ gebouwd zijn en een zogenaamd ‘survival advantage’ hebben. “Vrouwen worden zieker, maar mannen sterven sneller,” zo vat Arthur Arnold, professor aan University of California Los Angeles die tendens samen. Niet alleen is de levensverwachting van vrouwen gemiddeld hoger (in België 83,7 jaar voor vrouwen, en 79,5 jaar voor mannen in 2022), ook overleven ze dezelfde ziekten vaker dan mannen.Dat overlevingsvoordeel heeft vermoedelijk te maken met het sterker ontwikkelde auto-immuunsysteem van vrouwen.

In de medische wereld noemt men dit ook wel het ‘Yentl syndroom’. De term verwijst naar de systematische misdiagnose en foutieve behandeling van vrouwen, tenzij hun symptomen en ziekten gelijkaardig zijn aan die bij mannen. Het omgekeerde gebeurt echter ook: waar hartaanvallen bij vrouwen minder snel worden opgemerkt omdat ze andere symptomen vertonen dan de algemeen bekende - ‘drukkende, beklemmende pijn in de borst, uitstraling naar de linkerarm en kortademigheid’- symptomen, zijn er ook bepaalde ziektesymptomen die bij mannen minder snel worden opgemerkt. Borstkanker en osteoporose bijvoorbeeld worden minder snel gediagnosticeerd bij mannen. Omdat de botdichtheid afneemt na een zwangerschap en na de menopauze, associëren we pijnlijke gewrichten en spieren vaker met vrouwen, maar dat wil niet zeggen dat mannen er niet even goed mee geconfronteerd kunnen worden. Ook borstkanker komt vaker voor bij vrouwen. Mede omdat het bij mannen zeldzaam is, wordt het doorgaans veel later opgespoord. Late diagnoses leiden dan weer tot late behandelingen waardoor de genezingskansen aanzienlijk kunnen dalen.

Vrouwelijke gezondheid onder de loep

Na een geschiedenis van nalatigheid is de aandacht voor vrouwelijke ziekten gelukkig in opmars. Zo is endometriose misschien niet langer de meest voorkomende ziekte waar je nog nooit van hebt gehoord: er is steeds meer aandacht voor in de media, maar ook op politiek niveau is er beweging. Zo riep Groen in het voorjaar van 2023 nog op tot een Vlaams actieplan rond endometriose om onderzoek te ondersteunen. Er is namelijk meer kennis van de aandoening nodig voor er werk kan worden gemaakt van snellere diagnosticering en betere behandelingen. Hetzelfde kan in zekere mate gezegd worden over anticonceptie. Dat er grote genderongelijkheden spelen op het vlak van anticonceptie wordt al duidelijk in het verschil qua aanbod voor de mannelijke en de vrouwelijke anatomie: veruit het merendeel van de anticonceptiemiddelen die verkrijgbaar zijn op de markt zijn gemaakt voor vrouwenlichamen. Daarmee ligt niet alleen de verantwoordelijkheid voor anticonceptie, maar ook de kost - zowel financieel als lichamelijk - vaak bij personen met een vrouwelijke anatomie. Zij ervaren de neveneffecten van hormonale anticonceptie (het meest gebruikte voorbehoedsmiddel). Hoewel hormonale anticonceptie met de anticonceptiepil al sinds de jaren 1960 ingeburgerd is, vormen hormonale anticonceptiva nog een groot mysterie voor onderzoekers. Hormonen blijken moeilijk te doorgronden. We weten dat hormonale anticonceptie invloed heeft op verschillende aspecten van het lichaam en het brein, en bijvoorbeeld een licht verhoogd risico geeft op hart- en vaatziekten of trombose. Ook is geweten dat hormonale anticonceptie effect heeft op het  psychologische en seksuele welbevinden, maar hoe dat precies in zijn werk gaat, verschilt van persoon tot persoon en blijft moeilijk te verklaren.

Mentale gezondheid 

Gender pain gap

Sekseverschillen en genderongelijkheden manifesteren zich niet alleen op het vlak van lichamelijke, maar ook op het vlak van mentale gezondheid. Alleen al de erkenning van pijn en lijden blijkt gegenderd. Er is sprake van een zogenaamde gender pain gap in onderzoek, diagnostiek en behandeling.

Pijn wordt bij vrouwen vaker als psychosomatisch of emotioneel beschouwd dan lichamelijk. Daardoor krijgen mannen eerder en meer pijnstilling voorgeschreven of toegediend. Omgekeerd krijgen vrouwen dan weer vaker psychotrope geneesmiddelen (zoals kalmerende en slaapmiddelen,  maar ook antidepressiva) voorgeschreven. Een gezondheidsenquête van Sciensano in 2018 leert dat het gebruik van psychotrope geneesmiddelen in België hoger ligt bij vrouwen dan bij mannen: 15% ten opzichte van 9.5% voor slaap- en kalmeermiddelen, en 9,8% ten opzichte van 5,3% voor antidepressiva. De consumptie van antidepressiva is het hoogst bij vrouwen na de leeftijd van 45 jaar.

Hoewel vrouwen maar liefst 70% uitmaken van patiënten met chronische pijn, wordt 80% van pijnstilling uitsluitend getest op mannen.

Anushay Hossain, auteur van The Pain Gap (2021), roept vrouwen op niet minder (zoals ze vaak te horen krijgen), maar net méér “hysterisch” te reageren, om voet bij stuk te houden, desnoods te roepen en te schreeuwen, tot hun pijn serieus genomen wordt. Ondanks de seksistische geschiedenis en aanhoudende gegenderde connotatie van hysterie, zouden vrouwen die ook naar hun hand kunnen zetten, zo verdedigt Hossain, en ze gebruiken als “a way to speak our voice instead of staying silent” (p. 50).

Precies omdat de pijn van vrouwen vaak niet ernstig  genomen wordt, maakt de Amerikaanse onderzoeksjournalist en auteur Maya Dusenbery een onderscheid tussen ‘a knowledge gap’ (oftewel genderdatakloof) en ‘a trust gap’. Het gaat niet alleen over seksisme, male bias en uitsluiting in onderzoek, maar ook over het simpelweg niet geloven van vrouwen. Het adagium ‘believe women’ dat vaak wordt opgeworpen in het maatschappelijke debat over seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarin de getuigenissen van vrouwelijke slachtoffers haast systematisch in twijfel worden getrokken, geldt dus ook in de medische wereld. “Pijn is pas echt wanneer je anderen zover krijgt je te geloven dat je pijn hebt,” zo schrijft Dusenbery in Doing Harm: The Truth About How Bad Medicine and Lazy Science Leave Women Dismissed, Misdiagnosed and Sick (2018, p. 175). De pijn van vrouwen krijgt dus minder erkenning, en minder academische en maatschappelijke aandacht. Menstruatiepijn bijvoorbeeld wordt maar al te vaak geminimaliseerd, hoewel  onderzoekers intussen aangeven dat die pijn zo hevig kan zijn als pijn bij een hartaanval.

Gender bias in ziektebeelden en diagnostiek

Enerzijds wordt fysieke pijn van vrouwen vaak toegeschreven aan psychologische oorzaken, anderzijds wordt effectief psychologisch lijden vaker opgemerkt of officieel vastgesteld bij vrouwen. Cijfers die doen uitschijnen dat mentale stoornissen in België vaker voorkomen bij vrouwen, zoals de recentste gezondheidsenquête van Sciensano (2020), moeten dan ook kritisch gelezen worden. Het is namelijk de vraag of er niet veeleer sprake is van een onderrapportage bij mannen door gender bias in de gezondheidszorg enerzijds, en stigma anderzijds. Bij mannen blijven een aantal mentale gezondheidsproblematieken namelijk vaker onder de radar. Genderstereotypen, die mannen voorschrijven hun pijn te  verbijten of ‘zich te vermannen’, spelen daarin een rol. Kwetsbaarheid of zelfs louter het tonen van emoties wordt bij mannen, vaker dan bij vrouwen, soms gezien als een teken van zwakte en bovendien een inbreuk op hun mannelijkheid. Dit stigma draagt ertoe bij dat het mentaal welzijn van jongens en mannen weinig besproken wordt, zowel privé als in het publieke debat. Individuele jongens en mannen ervaren meer drempels om hun moeilijkheden aan te kaarten en hulp te vragen wanneer ze het moeilijk hebben, zowel bij vrienden en familie als bij professionele hulpverlening.

Deze dominante en beperkende ideeën rond mannelijkheid beïnvloeden niet alleen  individuele jongens en mannen die kampen met psychische moeilijkheden, maar ook medische professionals en andere hulpverleners. Er is dus sprake van een gender bias in ziektebeelden en diagnostiek: waar internaliserende problematieken zoals depressie, angst- en eetstoornissen vooral bij vrouwen opgemerkt worden, worden mannen sneller gediagnosticeerd met externaliserende problematieken zoals middelengebruik, gedrag- en leerstoornissen. De American Psychological Association (APA) verklaart dit doordat internaliserende problemen haaks staan op genderopvattingen rond mannelijkheid, terwijl externaliserende problemen net in lijn liggen met dominante ideeën rond mannelijkheid.

Veiligheid

De genderdatakloof op het vlak van gezondheid vertaalt zich ook op de werkvloer. Zo zijn er onvoldoende data bekend over de gezondheidsrisico's van bepaalde beroepen die in hoofdzaak door vrouwen worden uitgevoerd. Gebrek aan data resulteert vaak in minder of lagere veiligheidsnormen. Denk bijvoorbeeld aan nagelsalons, waar bijna uitsluitend vrouwen werken en voornamelijk vrouwen met een migratieachtergrond. Wie daar werkt, wordt  iedere werkdag langdurig blootgesteld aan een toxische cocktail van chemicaliën.

Dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s in vrouwelijke sectoren minder onderzocht worden, is slechts één aspect van de problematiek. Een ander is dat er in onderzoek vaak geen rekening wordt gehouden met sekseverschillen die de resistentie van een werknemer beïnvloeden.

Zo werkt het immuunsysteem van vrouwen anders en is ook hun hormoonhuishouding niet te vergelijken met die van mannen. Beiden spelen een rol in de lichamelijke reactie op chronische blootstelling aan chemicaliën. Daarnaast hebben vrouwen doorgaans een dunnere huid, waardoor de maximale directe blootstelling van chemicaliën vooraleer deze gevaarlijk wordt aanzienlijk lager is dan bij mannen, die dankzij hun dikkere huid resistenter zijn. Tot slot hebben vrouwen over het algemeen een hoger vetpercentage. Omdat chemicaliën zich hierin kunnen ophopen, speelt ook dit biologisch verschil in het nadeel van vrouwen wat betreft resistentie voor heel wat chemicaliën.

Werkgerelateerd onderzoek heeft zich historisch gezien vooral gericht op door mannen gedomineerde sectoren, zoals de bouw en de chemie. Waar er in de bouw vaak zware dingen opgetild moeten worden en hiervoor een veilige methode als maximumgewicht opgelegd wordt, zijn er minder strikte regels hierover in de zorg, waar ook dagelijks heel wat mensen - vaak met overgewicht - opgetild worden. Doorslaggevend blijft echter dat er in onderzoek vaak wordt uitgegaan van ‘reference man’ - een mythische, witte man van 25 tot 30 jaar die zo’n 77 kg weegt - die zogezegd de volledige bevolking kan vertegenwoordigen. Het maakt duidelijk dat er onvoldoende oog is voor sekseverschillen die mogelijk relevant zijn voor veiligheidsnormen.

Veiligheidskleding

Niet alleen veiligheidsnormen, maar ook het ontwerp van materiaal dat de veiligheid van werknemers moet bewaken, zoals veiligheidskledij, is vaak afgesteld op de mannelijke norm. Ervan uitgaan dat vrouwen even goed beschermd zijn met dezelfde kledij als mannen, eventueel in een maatje kleiner, vat de heersende unisexbenadering inzake veiligheidskleding goed samen. Maar die gaat niet helemaal op, omwille van meerdere redenen: ten eerste is een maat S niet alleen een zeldzaamheid wanneer het om beschermende kledij gaat, bovendien is het meestal een maat S voor mannen, wat dus nog altijd veel te groot zal zijn voor vrouwen die doorgaans een S dragen. Ten tweede is veiligheidskledij vaak niet ontworpen voor de vrouwelijke anatomie met heupen, borsten en andere proporties.Een rapport van de Britse vakbond TUC uit 2017 toont dat het probleem van slecht passende uniformen vooral bij de hulpdiensten alarmerend is: slechts 5% van de vrouwelijke werknemers gaf aan dat hun kleding hen nooit belemmerde in het uitvoeren van hun job. Ook harnassen, steekwerende vesten en kogelvrije vesten zijn vaak een one-size-fits-all. Zo was er in 2016 commotie in Spanje naar aanleiding van disciplinaire maatregelen die een vrouwelijke politieagent  opgelegd had gekregen omdat ze weigerde het standaardvest voor mannen te dragen omdat het haar niet paste en dus niet naar behoren beschermde. Omdat ze een kogelvrij vest voor vrouwen droeg die zij zelf had aangekocht, werd ze teruggefloten door haar oversten en gedisciplineerd op grond van “ongehoorzaamheid”.

Het gevaar van slecht zittende beschermende kledij is dan ook tweeledig: niet alleen worden vitale organen niet naar behoren beschermd, ook kan de kledij in de weg zitten en een agent belemmeren om haar wapen te grijpen om zichzelf te verdedigen in crisissituaties. Bij de Belgische politie is dit gelukkig niet het geval: ieder kogelvrij vest wordt er op maat gemaakt. Ook in het Belgische leger gaat het sinds kort relatief goed. Eind 2022 kregen vrouwelijke militairen, die 10% uitmaken van het Belgische leger, een uniform op vrouwenmaat.

Autodesign op mannenmaat en mannelijke testdummies

Autodesign is nog een domein waar vrouwen historisch gezien - en nog steeds - vaak genegeerd worden, met alle gevolgen van dien voor de veiligheid van vrouwen op de baan. Doorgaans wordt bij het ontwerp van auto’s uitgegaan van een gemiddelde mannelijke bestuurder waardoor wezenlijke lichamelijke verschillen tussen de geslachten over het hoofd worden gezien. Zo zijn vrouwen doorgaans kleiner dan mannen, waardoor ze  meer naar voren moeten zitten om aan de pedalen te kunnen en ver genoeg over het dashboard te kunnen kijken. De positie die vrouwelijke bestuurders daardoor innemen is niet de standaard, en maakt hen kwetsbaarder voor ernstige verwondingen bij een ongeluk. Dat blijkt ook uit cijfers: hoewel mannen meer kans lopen dan vrouwen om betrokken te raken bij een ongeval en zij daardoor ook vaker ernstige verwondingen oplopen, lopen vrouwen 47% meer risico dan mannen op ernstige verwondingen en 71% meer risico op lichte verwondingen wanneer ze betrokken raken bij een ongeval, ongeacht andere factoren zoals lichaamsgewicht, impact van de botsing of gebruik van de veiligheidsgordel.

Vrouwen lopen zelfs 17% meer risico op overlijden na een auto-ongeluk, en dat heeft alles te maken met hoe de auto is ontworpen en voor wie.

Ook met sekseverschillen in lichaamsgewicht en spiermassa wordt onvoldoende rekening gehouden in autodesign: vrouwen wegen doorgaans minder en hebben over het algemeen minder spieren in hun nek en bovenlichaam dan mannen, waardoor ze kwetsbaarder zijn voor een whiplash-effect bij een kop-staartbotsing. De afstelling van de hoofdsteun en het materiaal waarvan deze gemaakt is, bepalen mee of een persoon wordt ‘opgevangen’ of net wordt 'gekatapulteerd' bij de impact van een frontale botsing. Omdat crashdummies in veiligheidstesten vaak een mannelijke autonomie hebben, zijn auto’s zo gemaakt dat vrouwen sneller naar voren schieten na een botsing.

In 2022 ontwerpen onderzoekers van het Zweedse Nationale Wegen en Transport Instituut een vrouwelijke crashtestdummy. Met een lengte van 162 cm en een gewicht van 62 kg zou deze dummy meer accurate data kunnen opleveren over hoe een vrouwenlichaam geïmpacteerd wordt bij verschillende ongevalscenario's, die op hun beurt gebruikt kunnen worden om de veiligheid van vrouwen in auto’s te verbeteren. Toch is het gebruik van een dergelijke dummy nog niet populair en ook helemaal niet verplicht. Als er al veiligheidstesten worden uitgevoerd met een ‘vrouwelijke’ crashtestdummy, blijkt die in de praktijk  de anatomie te vertonen van een tienerjongen, ongeveer de grootte van een twaalfjarig meisje. Met een lengte van 149 centimeter en een gewicht van 48 kg representeert deze ‘vrouwelijke’ dummy in feite maar 5% van volwassen vrouwen. Bovendien wordt er op die manier geen rekening gehouden met sekseverschillen in spier- en vetmassa.Tot slot is het gebruik van deze testdummy enkel verplicht in de passagiersstoel. Er worden dus geen data verzameld over hoe gemiddelde vrouwenlichamen reageren in verschillende ongevalscenario's, en belangrijker: het gebrek van die data leidt tot de ontwikkeling van auto’s die gevaarlijker zijn voor vrouwelijke dan voor mannelijke bestuurders.

Niet alleen vrouwen trekken aan het kortste eind. Ook ouderen worden over het hoofd gezien, en oudere vrouwen dus des te meer. Crashtestdummies worden meestal gebaseerd op de lichamen van mensen van wat men “actieve leeftijd” noemt: 18 tot 65 jaar. De manier waarop auto’s ontwikkeld, getest en bijgesteld worden biedt daardoor geen optimale bescherming aan oudere mensen, omdat hun spieren, beenderen en gewicht verschillen van de gemiddelde testdummy. Het gaat bovendien over meer dan veiligheid in het geval van een ongeluk; ook de mobiliteit en autonomie van ouderen komt onder vuur te liggen wanneer autodesign onvoldoende rekening houdt met hun veranderde lichaam. Naarmate mensen ouder worden, zullen hun gezichtsvermogen, gehoor, reactievermogen en reflexen verminderen. Ze bewegen ook niet zo snel of vlot als jongere mensen. Ook met die lichamelijke verschillen wordt onvoldoende rekening gehouden in modern en steeds technologisch vernuftiger autodesign. Om te voorkomen dat oudere bestuurders simpelweg besluiten niet langer de baan op te gaan en zichzelf dus beperkingen opleggen op vlak van mobiliteit en autonomie, is het belangrijk dat er wordt nagedacht over ergonomisch design en technologieën.

Ook zwaardere en zwangere personen lopen een verhoogd risico op verwondingen bij een auto-ongeluk. Veiligheidsgordels zijn namelijk ontworpen om over de botstructuur gedragen te worden, rustend op het sleutelbeen, de ribben en de bekkenbotten. Beenderen zijn immers robuuster dan spiermassa en dus beter geschikt om schokken op te vangen.Bij zwaardere personen is de kans groter dat de diagonale riem over de buik valt. Bij zwangere vrouwen is de kans dan weer groter dat de horizontale riem over de buik loopt. Dit kan gevaarlijk zijn in het geval van een ongeluk.

Er is dan ook reglementering nodig om beter en veiliger autodesign te ontwikkelen. In de Europese Unie zijn verschillende ongevalscenario's dan wel wettelijk verplicht in veiligheidstesten, het verplicht gebruik van verschillende crashtestdummies die accuraat diverse gemiddelden van de bevolking representeren, zowel in de bestuurdersstoel als in de passagiersstoel, zou een belangrijke stap in de juiste richting betekenen. Naast reglementering die verplichtingen oplegt om autodesign te verbeteren, is er meer en uitgebreider informatie nodig: pas als er data verzameld worden over hoe het een accurate vrouwelijke testdummy vergaat in een frontale of zijwaartse botsing, kan autodesign in functie hiervan verbeterd worden.


In de pers:

Meer weten?

Aanraders uit de RoSa-bibliotheek: